2 Samuël 19:13

13 En tot Amasa zult gijlieden zeggen: Zijt gij niet mijn been en mijn vlees? God doe mij zo, en doe er zo toe, zo gij niet krijgsoverste zult zijn voor mijn aangezicht, te allen dage, in Joabs plaats.

2 Samuël 19:13 Meaning and Commentary

2 Samuel 19:13

And say ye to Amasa
Who was the general of Absalom's army, and who might fear he should never be pardoned, whoever was, and looked upon his case as desperate; who had led on the army with Absalom against the king's threes, and fought them:

[art] thou not of my bone, and of my flesh?
nearly related to him, being his sister's son:

God do so to me, and more also:
than he had done to Absalom; or he imprecates the greatest evil upon himself that could be thought of or named:

if thou be not captain of the host before me continually in the room of
Joab;
signifying that he would not only pardon the treason he had been guilty of, but raise him to the highest post in the army; and to assure him of it, of which he might be doubtful, considering what he had done to merit his displeasure, he makes this oath or imprecation. Joab had got his ill will by many instances, as by the murder of Abner, and now by slaying Absalom against his orders; and by his rude and insolent behaviour to him when lamenting the death of his son; he wanted to be rid of him, and now, having an opportunity of putting a valiant man into his place, and thereby attaching him to his interest, he was determined to make use of it.

2 Samuël 19:13 In-Context

11 Toen zond de koning David tot Zadok en tot Abjathar, de priesteren, zeggende: Spreekt tot de oudsten van Juda, zeggende: Waarom zoudt gijlieden de laatsten zijn, om den koning weder te halen in zijn huis? (Want de rede van het ganse Israel was tot den koning gekomen in zijn huis.)
12 Gij zijt mijn broederen; mijn been en mijn vlees zijt gij; waarom zoudt gij dan de laatsten zijn, om den koning weder te halen?
13 En tot Amasa zult gijlieden zeggen: Zijt gij niet mijn been en mijn vlees? God doe mij zo, en doe er zo toe, zo gij niet krijgsoverste zult zijn voor mijn aangezicht, te allen dage, in Joabs plaats.
14 Alzo neigde hij het hart aller mannen van Juda, als van een enigen man; en zij zonden henen tot den koning, zeggende: Keer weder, gij en al uw knechten.
15 Toen keerde de koning weder, en kwam tot aan de Jordaan; en Juda kwam te Gilgal, om den koning tegemoet te gaan, dat zij den koning over de Jordaan voerden.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.