2 Samuël 2:4

4 Daarna kwamen de mannen van Juda, en zalfden aldaar David tot een koning over het huis van Juda. Toen boodschapten zij David, zeggende: Het zijn de mannen van Jabes in Gilead, die Saul begraven hebben.

2 Samuël 2:4 Meaning and Commentary

2 Samuel 2:4

And the men of Judah came
The inhabitants of the tribe of Judah came from the several parts of it to Hebron, that is, the principal of them, the elders of each city:

and there they anointed David king over the house of Judah;
they did not take upon them to make him king over all Israel, but left the rest of the tribes to act for themselves; and no doubt in this they had the mind of David, who was not willing to force himself upon the people at once, but by degrees get the whole government into his hands, as Providence should make his way; these men knew the kingdom was promised to their tribe, from ( Genesis 49:10 ) ; and were quite clear in what they did, and, without question, knew that David had been anointed by Samuel: but as that anointing was only a declaration of the Lord's choice of him, and of his will that he should be king after Saul's death, he is again anointed by the people, as an inauguration into his office:

and they told David, saying, [that] the men of Jabeshgilead [were they]
that buried Saul.
It is highly probable, that as soon as David was anointed king, the first thing he thought of was to inquire after the body of the late king, and give it an honourable interment, and upon inquiry was told that the men of Jabeshgilead had buried him already. See ( 1 Samuel 31:11-13 ) .

2 Samuël 2:4 In-Context

2 Alzo toog David derwaarts op, als ook zijn twee vrouwen, Ahinoam, de Jizreelietische, en Abigail, de huisvrouw van Nabal, den Karmeliet.

3 Ook deed David zijn mannen optrekken, die bij hem waren, een iegelijk met zijn huisgezin; en zij woonden in de steden van Hebron.

4 Daarna kwamen de mannen van Juda, en zalfden aldaar David tot een koning over het huis van Juda. Toen boodschapten zij David, zeggende: Het zijn de mannen van Jabes in Gilead, die Saul begraven hebben.

5 Toen zond David boden tot de mannen van Jabes in Gilead, en hij zeide tot hen: Gezegend zijt gij den HEERE, dat gij deze weldadigheid gedaan hebt aan uw heer, aan Saul, en hebt hem begraven.

6 Zo doe nu de HEERE aan u weldadigheid en trouw! En ik ook, ik zal aan u dit goede doen, dewijl gij deze zaak gedaan hebt.