Deuteronomium 2:10

10 De Emieten woonden te voren daarin, een groot, en menigvuldig, en lang volk, gelijk de Enakieten.

Deuteronomium 2:10 Meaning and Commentary

Deuteronomy 2:10

The Emims dwelt there in time past
We read of them as early as the times of Chedorlaomer, ( Genesis 14:5 ) when their dwelling was in Kirjathaim, a city which Sihon king of the Amorites took from the Moabites, and which being taken from him, was with others given to the tribe of Reuben, ( Numbers 32:37 ) . These are by some thought to be the same with the Yemim which Anah found and met with in the wilderness, and defeated, which we render "mules", ( Genesis 36:24 ) . They had their name from the fear and terror they put men into because of their gigantic stature and great strength, as follows: it is probable they were the descendants of Ham:

a people great and many, and tall as the Anakims;
who were very numerous, of a very bulky size of body, and of high stature, like the giants the spies had seen at Hebron, the sons of Anak, a noted giant there, ( Numbers 13:22 Numbers 13:23 ) .

Deuteronomium 2:10 In-Context

8 Als wij nu doorgetrokken waren van onze broederen, de kinderen van Ezau, die in Seir woonden, van den weg des vlakken velds, van Elath, en van Ezeon-Geber, zo keerden wij ons, en doortogen den weg der woestijn van Moab.

9 Toen sprak de HEERE tot mij: Beangstig Moab niet, en meng u niet met hen in den strijd; want Ik zal u geen erfenis van hun land geven, dewijl Ik aan Lots kinderen Ar ter erfenis gegeven heb.

10 De Emieten woonden te voren daarin, een groot, en menigvuldig, en lang volk, gelijk de Enakieten.

11 Dezen werden ook voor reuzen gehouden, als de Enakieten; en de Moabieten noemden hen Emieten.

12 Ook woonden de Horieten te voren in Seir; maar de kinderen van Ezau verdreven hen uit de bezitting en verdelgden hen van hun aangezicht, en hebben in hunlieder plaats gewoond; gelijk als Israel gedaan heeft aan het land zijner erfenis, hetwelk de HEERE hun gegeven heeft.