Deuteronomium 2:11

11 Dezen werden ook voor reuzen gehouden, als de Enakieten; en de Moabieten noemden hen Emieten.

Deuteronomium 2:11 Meaning and Commentary

Deuteronomy 2:11

Which also were accounted giants, as the Anakims
Because of their bulky size and tall stature; or,

``the Rephaim were they accounted, even they as the Anakims;''

they were reckoned Rephaim, a name for giants in early times, even as the Anakims were; see ( Genesis 14:5 )

but the Moabites called them Emims;
to distinguish them from the Rephaim; so that it seems this name of Emims was not originally their name, but they are called so by a prolepsis, or anticipation, in ( Genesis 14:5 ) since they had it from the Moabites, a people of a later date.

Deuteronomium 2:11 In-Context

9 Toen sprak de HEERE tot mij: Beangstig Moab niet, en meng u niet met hen in den strijd; want Ik zal u geen erfenis van hun land geven, dewijl Ik aan Lots kinderen Ar ter erfenis gegeven heb.
10 De Emieten woonden te voren daarin, een groot, en menigvuldig, en lang volk, gelijk de Enakieten.
11 Dezen werden ook voor reuzen gehouden, als de Enakieten; en de Moabieten noemden hen Emieten.
12 Ook woonden de Horieten te voren in Seir; maar de kinderen van Ezau verdreven hen uit de bezitting en verdelgden hen van hun aangezicht, en hebben in hunlieder plaats gewoond; gelijk als Israel gedaan heeft aan het land zijner erfenis, hetwelk de HEERE hun gegeven heeft.
13 Nu, maakt u op, en trekt over de beek Zered. Alzo trokken wij over de beek Zered.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.