Exodus 32:24

24 Toen zeide ik tot hen: Wie goud heeft, die rukke het af, en geve het mij; en ik wierp het in het vuur, en dit kalf is er uit gekomen.

Exodus 32:24 Meaning and Commentary

Exodus 32:24

And I said unto them, whosoever hath any gold, let them
break it off
That is, any ear rings of gold, let them loose or take them off their ears:

so they gave [it] me;
of their own accord, as if unasked by him, though he had bid them bring it to him, ( Exodus 32:2 ) :

then I cast it into the fire;
to melt it, but says nothing of the mould the melted gold was poured into:

and there came out this calf;
he speaks of it as if the gold became in the form of a calf without any design, or without using any methods to put it in this form; but that it was a matter of chance, or rather something preternatural and miraculous; he speaks of it as if it was alive, and came out of itself: and indeed the Jews represent it as done by magic art, and by the operation of Satan, and speak of it as coming out alive, bellowing and dancing; and the Targum of Jonathan is,

``and I cast it into the fire, and Satan entered into the midst of it, and out of it came the likeness of this calf.''

Aaron says not a word of his fashioning it with a graving tool, after he had made it a molten calf; but Moses learned this elsewhere, and has recorded it. What Moses thought of this apology is not said; it could not be satisfactory to him: and it is certain the conduct of Aaron in this affair was displeasing to God; and it seemed as if he would have destroyed him, had not Moses prayed for him, ( Deuteronomy 9:20 ) .

Exodus 32:24 In-Context

22 Toen zeide Aaron: De toorn mijns heren ontsteke niet! gij kent dit volk, dat het in den boze ligt.
23 Zij dan zeiden tot mij: Maak ons goden, die voor ons aangezicht gaan, want dezen Mozes, dien man, die ons uit Egypteland opgevoerd heeft, wij weten niet, wat hem geschied zij.
24 Toen zeide ik tot hen: Wie goud heeft, die rukke het af, en geve het mij; en ik wierp het in het vuur, en dit kalf is er uit gekomen.
25 Als Mozes zag, dat het volk ontbloot was, (want Aaron had het ontbloot tot verkleining onder degenen, die tegen hen hadden mogen opstaan),
26 Zo bleef Mozes staan in de poort des legers, en zeide: Wie den HEERE toebehoort, kome tot mij! Toen verzamelden zich tot hem al de zonen van Levi.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.