Ezechiël 34:31

31 Gij nu, o Mijn schapen, schapen Mijner weide! gij zijt mensen; maar Ik ben uw God, spreekt de Heere HEERE.

Ezechiël 34:31 Meaning and Commentary

Ezekiel 34:31

And ye my flock, the flock of my pasture, are men
This is observed, to show that all that had been said in this chapter concerning sheep, and a flock of sheep, was to be understood, not in a literal sense, but in a figurative one, of such as were rational and spiritual persons; a set of men whom the Lord had chosen, and separated from others, as his peculiar flock; and whom he took a special care of, and led them to, and fed them in, green pastures of his own providing; they are the souls of men that Christ is the Shepherd and Bishop of, ( 1 Peter 2:25 ) . The Talmudists ^F21 frequently make use of this text, to prove that Israelites are only called men, and not the Gentiles; see ( Matthew 15:26 ) and I am your God, saith the Lord God;
which is often repeated for the certainty of it, because a blessing of the greatest importance, and which includes all others in it; see ( Ezekiel 34:24 Ezekiel 34:30 ) .

---

FOOTNOTES:

F21 T. Bab. Yebamot, fol. 61. 1. Bava Metzia, fol. 114. 2. & Ceritot, fol. 6. 2.

Ezechiël 34:31 In-Context

29 En Ik zal hun een plant van naam verwekken; en zij zullen niet meer weggeraapt worden door honger in het land, en den smaad der heidenen niet meer dragen.

30 Maar zij zullen weten, dat Ik, de HEERE, hun God, met hen ben, en dat zij Mijn volk zijn, het huis Israels, spreekt de Heere HEERE.

31 Gij nu, o Mijn schapen, schapen Mijner weide! gij zijt mensen; maar Ik ben uw God, spreekt de Heere HEERE.