Ezechiël 34:30

30 Maar zij zullen weten, dat Ik, de HEERE, hun God, met hen ben, en dat zij Mijn volk zijn, het huis Israels, spreekt de Heere HEERE.

Ezechiël 34:30 Meaning and Commentary

Ezekiel 34:30

Thus shall they know that I the Lord their God am with them,
&c.] Granting them his gracious and powerful presence, by all the above instances of his goodness and favour to them: and that they, even the house of Israel, are my people, saith the Lord
God:
and not utterly cast off, as they seemed to be; the divine Shechinah now being returned to them, which had departed from them; the "loammi" that was written on them being now wiped off from them.

Ezechiël 34:30 In-Context

28 En zij zullen den heidenen niet meer ten roof zijn, en het wild gedierte der aarde zal ze niet meer vreten; maar zij zullen zeker wonen, en er zal niemand zijn, die ze verschrikke.
29 En Ik zal hun een plant van naam verwekken; en zij zullen niet meer weggeraapt worden door honger in het land, en den smaad der heidenen niet meer dragen.
30 Maar zij zullen weten, dat Ik, de HEERE, hun God, met hen ben, en dat zij Mijn volk zijn, het huis Israels, spreekt de Heere HEERE.
31 Gij nu, o Mijn schapen, schapen Mijner weide! gij zijt mensen; maar Ik ben uw God, spreekt de Heere HEERE.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.