Genesis 10:31

31 Deze zijn zonen van Sem, naar hun huisgezinnen, naar hun spraken, in hun landschappen, naar hun volken.

Genesis 10:31 Meaning and Commentary

Genesis 10:31

These are the sons of Shem
His sons, and grandsons, and great grandsons, in all twenty six, no doubt but there were many more, but these are only mentioned; for none of the sons of Elam, Ashur, and Lud, are named, and but one of Arphaxad's, and one of Salah's, and two of Eber's, and none of Peleg's; when it is not to be questioned but they had many, as is certain of Arphaxad, Salah, Eber, and Peleg, ( Genesis 11:13-15 Genesis 11:17 Genesis 11:19 )

after their families, after their tongues, in their lands, after
their nations:
from hence sprung various families at first, and these of different languages upon the confusion of Babel, which thenceforward formed different nations, dwelt in different lands; which have been pointed at as near as we can at this distance, and with the little helps and advantages we have: it seems from hence that Shem's posterity were of different languages as well as those of Ham and Japheth.

Genesis 10:31 In-Context

29 En Ofir, en Havila, en Jobab; deze allen waren zonen van Joktan.
30 En hun woning was van Mescha af, daar gij gaat naar Sefar, het gebergte van het oosten.
31 Deze zijn zonen van Sem, naar hun huisgezinnen, naar hun spraken, in hun landschappen, naar hun volken.
32 Deze zijn de huisgezinnen der zonen van Noach, naar hun geboorten, in hun volken; en van dezen zijn de volken op de aarde verdeeld na den vloed.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.