Genesis 30:30

30 Want het weinige, dat gij voor mij gehad hebt, dat is tot een menigte uitgebroken; en de HEERE heeft u gezegend bij mijn voet; nu dan, wanneer zal ik ook werken voor mijn huis?

Genesis 30:30 Meaning and Commentary

Genesis 30:30

For [it was] little which thou hadst before I [came]
Perhaps but a single flock, and that not a very large one, since Rachel, his youngest daughter, had the care of it: and it is [now] increased unto a multitude;
or "broke forth" ^F13, spread itself over the fields and plains, hills and mountains adjacent, so that they were covered with his sheep, these bringing forth thousands and ten thousands, ( Psalms 144:13 ) ; and the Lord hath blessed thee since my coming;
or "at my foot" ^F14; ever since he set foot in his house. Aben Ezra observes it as a proverbial saying, such an one has a good foot, a lucky one, wherever he comes a blessing or success goes with him; or the meaning may be, wherever Jacob went or led his flock, and fed it, it prospered, the blessing of God going with him. Onkelos renders it, "for my sake"; and so it is the same with what Laban had observed and owned, ( Genesis 30:27 ) ; and now, when shall I provide for mine own house?
suggesting it was his duty to do it, and it was high time he did it, since he had a large family to provide for; see ( 1 Timothy 5:8 ) .

---

FOOTNOTES:

F13 (Urpy) "erupit", Junius & Tremellius, Piscator, Drusius.
F14 (ylgrl) "ad pedem meum", Montanus, Piscator, Drusius, Schmidt.

Genesis 30:30 In-Context

28 Hij zeide dan: Noem mij uitdrukkelijk uw loon, dat ik geven zal.

29 Toen zeide hij tot hem: Gij weet, hoe ik u gediend heb, en hoe uw vee bij mij geweest is.

30 Want het weinige, dat gij voor mij gehad hebt, dat is tot een menigte uitgebroken; en de HEERE heeft u gezegend bij mijn voet; nu dan, wanneer zal ik ook werken voor mijn huis?

31 En hij zeide: Wat zal ik u geven? Toen zeide Jakob: Gij zult mij niet met al geven, indien gij mij deze zaak doen zult; ik zal wederom uw kudden weiden, en bewaren.

32 Ik zal heden door uw ganse kudde gaan, daarvan afzonderende al het gespikkelde en geplekte vee, en al het bruine vee onder de lammeren, en het geplekte en gespikkelde onder de geiten; en zulks zal mijn loon zijn.