Genesis 47:3

3 Toen zeide Farao tot zijn broederen: Wat is uw hantering? En zij zeiden tot Farao: Uw knechten zijn schaapherders, zo wij als onze vaders.

Genesis 47:3 Meaning and Commentary

Genesis 47:3

And Pharaoh said unto his brethren, what [is] your occupation?
&c.] Which is the question he had told his brethren beforehand would be asked them, and prepared them to give an answer to it, ( Genesis 46:33 Genesis 46:34 ) ; which was perhaps an usual question Pharaoh asked of persons that came to settle in his dominions, that he might have no idle vagrants there, and that he might know of what advantage they were like to be of in his kingdom, and might dispose of them accordingly:

and they said unto Pharaoh, thy servants [are] shepherds, both we
[and] also our fathers;
see ( Genesis 46:34 ) .

Genesis 47:3 In-Context

1 Toen kwam Jozef en boodschapte Farao, en zeide: Mijn vader en mijn broeders, en hun schapen, en hun runderen, met alles wat zij hebben, zijn gekomen uit het land Kanaan, en zie, zij zijn in het land Gosen.
2 En hij nam een deel zijner broederen, te weten vijf mannen, en hij stelde hen voor Farao's aangezicht.
3 Toen zeide Farao tot zijn broederen: Wat is uw hantering? En zij zeiden tot Farao: Uw knechten zijn schaapherders, zo wij als onze vaders.
4 Voorts zeiden zij tot Farao: Wij zijn gekomen, om als vreemdelingen in dit land te wonen; want er is geen weide voor de schapen, die uw knechten hebben, dewijl de honger zwaar is in het land Kanaan; en nu, laat toch uw knechten in het land Gosen wonen!
5 Toen sprak Farao tot Jozef, zeggende: Uw vader en uw broeders zijn tot u gekomen;
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.