Jeremia 14:3

3 En hun voortreffelijken zenden hun kleinen naar water; zij komen tot de grachten, zij vinden geen water, zij komen met hun vaten ledig weder; zij zijn beschaamd, ja, worden schaamrood, en bedekken hun hoofd.

Jeremia 14:3 Meaning and Commentary

Jeremiah 14:3

And their nobles have sent their little ones to the waters,
&c.] To places where water used to be; to the pools, the upper and the lower, particularly to the fountain of Shiloah, which, Jerom says, was the only one the city of Jerusalem used. The meaning either is, that the nobles in Jerusalem sent their own children to get water for them, they having no servants to attend them, these being put away because they could not support them, the famine being so sore; or rather that they sent their menial servants, their subjects, as the Targum renders it, to fetch them a little water to refresh themselves with: they came to the pits and found no water;
their servants came according to order to the pools and cisterns, or to the deep wells, and to such places where there used to be a great confluence of water, and plenty of it, but now they could find none: they returned with their vessels empty;
just as they came: they were ashamed and confounded;
either the servants that were sent, or rather their masters that sent them, when they saw them come with their empty vessels; having been looking out and longing for their return, expecting they would have brought water with them for their refreshment; but to their great disappointment and confusion brought none: and covered their heads;
as persons ashamed, or as mourners used to do, being full of anguish and distress because of the drought.

Jeremia 14:3 In-Context

1 Het woord des HEEREN, dat tot Jeremia geschied is, over de zaken der grote droogte.
2 Juda treurt en haar poorten zijn verzwakt; zij zijn in het zwart gekleed ter aarde toe, en Jeruzalems geschrei klimt op.
3 En hun voortreffelijken zenden hun kleinen naar water; zij komen tot de grachten, zij vinden geen water, zij komen met hun vaten ledig weder; zij zijn beschaamd, ja, worden schaamrood, en bedekken hun hoofd.
4 Omdat het aardrijk gescheurd is, dewijl er geen regen op de aarde is; de akkerlieden zijn beschaamd, zij bedekken hun hoofd.
5 Want ook de hinden in het veld werpen jongen, en verlaten die, omdat er geen jong gras is.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.