Jeremia 15:9

9 Zij, die zeven baarde, is zwak geworden; zij heeft haar ziel uitgeblazen, haar zon is ondergegaan, als het nog dag was; zij is beschaamd en schaamrood geworden; en hunlieder overblijfsel zal Ik aan het zwaard overgeven, voor het aangezicht hunner vijanden, spreekt de HEERE.

Jeremia 15:9 Meaning and Commentary

Jeremiah 15:9

She that hath borne seven languisheth
Either the mother that has borne many children, seven being put for a large number, now being able to bear no more, and being bereaved of what she had, and who were her staff and support, and from whom she had her expectation, faints away, and dies through grief and trouble; or Jerusalem, which formerly abounded with young men, is now in a forlorn and destitute state; her children, the inhabitants of it, being slain with the sword, or dying of famine and the pestilence. In the Talmud F9, this is interpreted of seven wicked kings of Israel, as Jeroboam, Baasha, Ahab, Jehu, Pekah, Menahem, and Hoshea; and elsewhere of seven kings of Judah, thus reckoned, Jehoram, Joash, Ahaz, Manasseh, Amon, Jehoiakim, and Zedekiah F11: she hath given up the ghost;
or, "blew out her soul F12"; her breath departs; no life can be kept in her; she faints away at the calamities coming on her: her sun is gone down while it was yet day;
the darkness of affliction, and the evening of distress and calamity came upon her sooner than was expected, while in the midst of peace and prosperity that was promised, and hoped to be enjoyed for a long time to come; see ( Amos 8:9 ) : she hath been ashamed and confounded;
of her vain hope, trust, and confidence: and the residue of them will I deliver to the sword before their
enemies, saith the Lord;
that is; such who died not of the famine and pestilence, but at the breaking up of the city endeavoured to make their escape, these fell into the hands of the enemy, and perished by the sword, as the Lord here predicts; for whatsoever he says certainly comes to pass.


FOOTNOTES:

F9 T. Bab. Gittin, fol. 88. 1.
F11 Vid. Jarchi & Abendana in loc.
F12 (hvpn hxpn) "efflabit animam suam", Junius & Tremellius, Piscator; "exspiravit animam suam", Cocceius.

Jeremia 15:9 In-Context

7 En Ik zal hen wannen met een wan, in de poorten des lands; Ik heb Mijn volk van kinderen beroofd en verdaan; zij zijn van hun wegen niet wedergekeerd.
8 Hun weduwen zijn Mij meerder geworden dan zand der zeeen; Ik heb hun over de moeder doen komen een jongeling, een verwoester op den middag; Ik heb hem haastelijk hen doen overvallen, de stad met verschrikkingen.
9 Zij, die zeven baarde, is zwak geworden; zij heeft haar ziel uitgeblazen, haar zon is ondergegaan, als het nog dag was; zij is beschaamd en schaamrood geworden; en hunlieder overblijfsel zal Ik aan het zwaard overgeven, voor het aangezicht hunner vijanden, spreekt de HEERE.
10 Wee mij, mijn moeder, dat gij mij gebaard hebt, een man van twist, en een man van krakeel den gansen lande! Ik heb hun niet op woeker gegeven, ook hebben zij mij niet op woeker gegeven, nog vloekt mij een ieder van hen.
11 De HEERE zeide: Zo niet uw overblijfsel ten goede zal zijn; zo Ik niet, in de tijd des kwaads en in tijd der benauwdheid, bij den vijand voor u tussenkome!
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.