Jesaja 10:26

26 Want de HEERE der heirscharen zal tegen hem een gesel verwekken, gelijk de slachting van Midian was aan de rots van Oreb; en gelijk Zijn staf over de zee was, denwelken Hij verheffen zal, naar de wijze der Egyptenaren.

Jesaja 10:26 Meaning and Commentary

Isaiah 10:26

And the Lord of hosts shall stir up a scourge for him,
&c.] The Assyrian monarch; this scourge stirred up or awakened by the Lord, with which that monarch was severely scourged, is no other than the angel that was sent of God to destroy his army, ( 2 Kings 19:35 ) : according to the slaughter of Midian at the rock of Oreb:
this refers to the destruction of the Midianites in the time of Gideon; and suggests, that the slaughter of the Assyrians should be like that, as it was; for as that was in the night, and very general, and immediately from the hand of the Lord, and was unthought of, and unexpected, and such of their princes that fled were taken and slain, particularly Oreb, at the rock which took its name from him; for not mount Horeb, and the rock there smitten by Moses, are meant, which is written with different letters; see the history of this in ( Judges 7:19-25 ) so it was in the night when the Assyrian army was destroyed, and that wholly; and not by the Israelites, but by the Angel of the Lord; and at once, at an unawares; and though Sennacherib fled and escaped, he was slain by his own sons, in his own city, in the temple of his god, ( 2 Kings 19:35-37 ) : and [as] his rod [was] upon the sea;
referring to Moses's rod, which was lifted up, by the order of the Lord, over the Red Sea, when the Egyptians were drowned: so shall he lift it up after the manner of Egypt;
and destroy the Assyrians, in like manner as he destroyed the Egyptians, all at once.

Jesaja 10:26 In-Context

24 Daarom zegt de Heere HEERE der heirscharen alzo: Vreest niet, gij Mijn volk, dat te Sion woont! voor Assur, als hij u met de roede zal slaan, en hij zijn staf tegen u zal opheffen, naar de wijze der Egyptenaren;

25 Want nog een klein weinig, zo zal volbracht worden de gramschap, en Mijn toorn tot hun vernieling.

26 Want de HEERE der heirscharen zal tegen hem een gesel verwekken, gelijk de slachting van Midian was aan de rots van Oreb; en gelijk Zijn staf over de zee was, denwelken Hij verheffen zal, naar de wijze der Egyptenaren.

27 En het zal geschieden ten zelfden dage, dat zijn last zal afwijken van uw schouder, en zijn juk van uw hals; en het juk zal verdorven worden, om des Gezalfden wil.

28 Hij komt te Ajath, hij trekt door Migron; te Michmas legt hij zijn gereedschap af.