Johannes 8:25

25 Zij zeiden dan tot Hem: Wie zijt Gij? En Jezus zeide tot hen: Wat Ik van den beginne ulieden ook zegge.

Johannes 8:25 Meaning and Commentary

John 8:25

Then said they unto him, who art thou?
&c.] That talks at this rate, and threatens with death, in case of unbelief; this they said with an haughty air, and in a scornful manner:

and Jesus saith unto them, even [the same] that I said unto you from
the beginning;
meaning, either of this discourse, as that he was the light of the world, and which he continued to assert; or of his being had before the sanhedrim, when he affirmed that God was his Father, and by many strong arguments proved his divine sonship; or of his ministry, when by miracles, as well as doctrines, he made it to appear that he was he that was to come, the true Messiah; or who spake from the beginning to Moses, saying, I am that I am, hath sent thee, and to the church, and Jewish fathers in the wilderness; and who is that word that was from the beginning with God; and who is called the beginning, the first cause of all things, and of the creation of God; and some think this is intended here.

Johannes 8:25 In-Context

23 En Hij zeide tot hen: Gijlieden zijt van beneden, Ik ben van boven; gij zijt uit deze wereld, Ik ben niet uit deze wereld.

24 Ik heb u dan gezegd, dat gij in uw zonden zult sterven; want indien gij niet gelooft, dat Ik Die ben, gij zult in uw zonden sterven.

25 Zij zeiden dan tot Hem: Wie zijt Gij? En Jezus zeide tot hen: Wat Ik van den beginne ulieden ook zegge.

26 Ik heb vele dingen van u te zeggen en te oordelen; maar Die Mij gezonden heeft, is waarachtig; en de dingen, die Ik van Hem gehoord heb, dezelve spreek Ik tot de wereld.

27 Zij verstonden niet, dat Hij hun van den Vader sprak.