Jozua 10:1

1 Het geschiedde nu, toen Adoni-Zedek, de koning van Jeruzalem, gehoord had, dat Jozua Ai ingenomen, en haar verbannen had, en aan Ai en haar koning alzo gedaan had, gelijk als hij aan Jericho en haar koning gedaan had; en dat de inwoners van Gibeon vrede met Israel gemaakt hadden, en in derzelver midden waren;

Jozua 10:1 Meaning and Commentary

Joshua 10:1

Now it came to pass, when Adonizedek king of Jerusalem
So called, perhaps by anticipation, Jerusalem, since it seems to have had this name given it by the Israelites, when they had got possession of it: and Jerusalem signifies "the possession of Salem" F23, and in memory of this its ancient name, the Jews say F24, they do not put "jod" in Jerusalem between "lamed" and "mem"; though some make the signification of it, "they shall see peace" F25; and others, nearer to its old name, and with respect to it, "fear Salem", O ye enemies. Now the king of this place

had heard how Joshua had taken Ai, and had utterly destroyed it;
which, being nearer to him than Jericho, the more alarmed him:

as he had done to Jericho and her king, so he had done to Ai and her
king;
burnt the one, and slew the other; and this terrified him, lest he and his city should undergo the same fate:

and how the inhabitants of Gibeon had made peace with Israel, and were
among them;
which as it weakened the interest of the kings of Canaan, might set an example to other places to do the like. Abarbinel suggests, that the Gibeonites making peace with Israel secretly, without the knowledge of their king, as he supposes, made Adonizedek fearful, lest his subjects should do the like; the Jewish chronologers say F26, that these three acts respecting Jericho, Ai, and Gibeon, were all finished within three months.


FOOTNOTES:

F23 Reland, p. 833.
F24 Gloss. in T. Bab. Taanith, fol. 16. 1.
F25 Vid. Stockium, p. 480.
F26 Seder Olam Rabba, c. 11. p. 31.

Jozua 10:1 In-Context

1 Het geschiedde nu, toen Adoni-Zedek, de koning van Jeruzalem, gehoord had, dat Jozua Ai ingenomen, en haar verbannen had, en aan Ai en haar koning alzo gedaan had, gelijk als hij aan Jericho en haar koning gedaan had; en dat de inwoners van Gibeon vrede met Israel gemaakt hadden, en in derzelver midden waren;
2 Zo vreesden zij zeer; want Gibeon was een grote stad, als een der koninklijke steden; ja, zij was groter dan Ai, en al haar mannen waren sterk.
3 Daarom zond Adoni-Zedek, koning van Jeruzalem, tot Hoham, den koning van Hebron, en tot Pir-Am, den koning van Jarmuth, en tot Jafia, den koning van Lachis, en tot Debir, den koning van Eglon, zeggende:
4 Komt op tot mij, en helpt mij, dat wij Gibeon slaan; omdat zij vrede gemaakt heeft met Jozua en met de kinderen Israels.
5 Toen werden verzameld en kwamen op, vijf koningen der Amorieten, de koning van Jeruzalem, de koning van Hebron, de koning van Jarmuth, de koning van Lachis, de koning van Eglon, zij en al hun legers; en zij belegerden Gibeon, en krijgden tegen haar.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.