Jozua 22:9

9 Alzo keerden de kinderen van Ruben, en de kinderen van Gad, en de halve stam van Manasse wederom, en togen van de kinderen Israels, van Silo, dat in het land Kanaan is, om te gaan naar het land van Gilead, naar het land hunner bezitting, in hetwelk zij bezitters gemaakt waren, naar den mond des HEEREN, door den dienst van Mozes.

Jozua 22:9 Meaning and Commentary

Joshua 22:9

And the children of Reuben, and the children of Gad, and the
half tribe of Manasseh, returned
First to the camp to take their substance, and then set forward to their own land:

and departed from the children of Israel;
from the rest of them, for otherwise they were children of Israel also:

out of Shiloh, which [is] in the land of Canaan;
for here the camp of Israel was, as well as the tabernacle:

to go unto the country of Gilead, to the land of their possession,
whereof they were possessed;
Gilead is put for the whole country on the other side Jordan, as the land of Jazer, and the kingdom of Bashan, which the two tribes of Reuben and Gad, and the half tribe of Manasseh, were possessed of:

according to the word of the Lord by the hand of Moses;
for when they moved to have that country, Moses, it seems, consulted the Lord about it, who declared it to be his will they should have it, on performing what they promised, see ( Numbers 32:1-42 ) .

Jozua 22:9 In-Context

7 Want aan de helft van den stam van Manasse had Mozes een erfdeel gegeven in Bazan; maar aan de andere helft van denzelven gaf Jozua een erfdeel bij hun broederen, aan deze zijde van de Jordaan westwaarts. Verder ook als Jozua hen liet trekken naar hun tenten, zo zegende hij hen.
8 En hij sprak tot hen, zeggende: Keert weder tot uw tenten met veel rijkdom, en met zeer veel vee, met zilver, en met goud, en met koper, en met ijzer, en met zeer veel klederen; deelt den roof uwer vijanden met uw broederen.
9 Alzo keerden de kinderen van Ruben, en de kinderen van Gad, en de halve stam van Manasse wederom, en togen van de kinderen Israels, van Silo, dat in het land Kanaan is, om te gaan naar het land van Gilead, naar het land hunner bezitting, in hetwelk zij bezitters gemaakt waren, naar den mond des HEEREN, door den dienst van Mozes.
10 Toen zij kwamen aan de grenzen van de Jordaan, die in het land Kanaan zijn, zo bouwden de kinderen van Ruben, en de kinderen van Gad, en de halve stam van Manasse aldaar een altaar aan de Jordaan, een altaar groot in het aanzien.
11 En de kinderen Israels hoorden zeggen: Ziet, de kinderen van Ruben, en de kinderen van Gad, en de halve stam van Manasse hebben een altaar gebouwd, tegenover het land Kanaan, aan de grenzen van de Jordaan, aan de zijde der kinderen Israels.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.