Maleachi 1:5

5 En uw ogen zullen het zien, en gijlieden zult zeggen: De HEERE zij groot gemaakt, van de landpale Israels af!

Maleachi 1:5 Meaning and Commentary

Malachi 1:5

And your eyes shall see
The destruction of the Edomites, and their fruitless attempts to rebuild their desolate places; and the difference between them and the Israelites, who were returned to their own land, and inherited it, when they could not; and the love of God to the one, and his hatred of the other:

and ye shall say, The Lord will be magnified from the border of
Israel;
Aben Ezra interprets it, ye that dwelt in the border of Israel shall say, the Lord shall be magnified, or let him be magnified; let greatness and glory be ascribed to him for what he has done: or, as Kimchi, give him praise and greatness because you are dwelling in your border, and their border is desolate; and your border is called the border of Israel, but theirs the border of wickedness; and so the Targum,

``let the glory of the Lord be multiplied, because he hath enlarged the border of Israel;''

and, according to Jarchi, the sense is, he shall show his greatness from our border, to make it known that we are his people: all show and own that God had loved them more than others, and therefore they ought to have honoured and obeyed him, in which they were deficient, and so ungrateful.

Maleachi 1:5 In-Context

3 En Ezau heb Ik gehaat; en Ik heb zijn bergen gesteld tot een verwoesting, en zijn erve voor de draken der woestijn.
4 Ofschoon Edom zeide: Wij zijn verarmd, doch wij zullen de woeste plaatsen weder bouwen; alzo zegt de HEERE der heirscharen: Zullen zij bouwen, zo zal Ik afbreken; en men zal hen noemen: Landpale der goddeloosheid, en een volk, op hetwelk de HEERE vergramd is tot in eeuwigheid.
5 En uw ogen zullen het zien, en gijlieden zult zeggen: De HEERE zij groot gemaakt, van de landpale Israels af!
6 Een zoon zal den vader eren, en een knecht zijn heer; ben Ik dan een Vader, waar is Mijn eer? En ben Ik een Heere, waar is Mijn vreze? zegt de HEERE der heirscharen tot u, o priesters, verachters Mijns Naams! Maar gij zegt: Waarmede verachten wij Uw Naam?
7 Gij brengt op Mijn altaar verontreinigd brood, en zegt: Waarmede verontreinigen wij U? Daarmede, dat gij zegt: Des HEEREN tafel is verachtelijk.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.