Psalmen 18:47

47 De HEERE leeft, en geloofd zij mijn Rotssteen, en verhoogd zij de God mijns heils!

Psalmen 18:47 Meaning and Commentary

Psalms 18:47

[It is] God that avengeth me
Or "gives vengeance unto me", or "for me" ^F20: vengeance only belongs to God, and he repays it for and in behalf of his people. Private revenge is not to be exercised by any; public vengeance on delinquents may be exercised by the civil magistrate, to whom God gives power and authority to exercise it, ( Romans 13:4 ) ; as he did to David, as king of Israel; though the phrase rather seems to design the victories which he obtained over his enemies, which were punishments to them, vengeances inflicted on them; and owing to God; so the acceptable year of the Messiah's coming, and the time of his people redeemed by him, is called the day of vengeance of our God, both on his and their enemies, ( Isaiah 61:2 ) ( 63:4 ) ;

and subdueth the people under me;
the Edomites, Moabites, and others, as in ( 2 Samuel 8:1 2 Samuel 8:2 2 Samuel 8:5 2 Samuel 8:14 ) , or the Gentiles under Christ; (See Gill on Psalms 18:39);

---

FOOTNOTES:

F20 (yl twmqn Ntwnh) "qui dat ultiones mihi", Pagninus, Gejerus; so Junius & Tremellius, Piscator, Musculus, Cocceius, Michaelis.

Psalmen 18:47 In-Context

45 Zo haast als hun oor van mij hoorde, hebben zij mij gehoorzaamd; vreemden hebben zich mij geveinsdelijk onderworpen.

46 Vreemden zijn vervallen, en hebben gesidderd uit hun sloten.

47 De HEERE leeft, en geloofd zij mijn Rotssteen, en verhoogd zij de God mijns heils!

48 De God, Die mij volkomen wraak geeft, en de volken onder mij brengt;

49 Die mij uithelpt van mijn vijanden; ja, Gij verhoogt mij boven degenen, die tegen mij opstaan; Gij redt mij van den man des gewelds.