Richtere 2:3

3 Daarom heb Ik ook gezegd: Ik zal hen voor uw aangezicht niet uitdrijven; maar zij zullen u aan de zijden zijn, en hun goden zullen u tot een strik zijn.

Richtere 2:3 Meaning and Commentary

Judges 2:3

Wherefore I also said
Supposing, or on condition of their being guilty of the above things, which was foreseen they would:

I will not drive them out from before you;
the seven nations of the Canaanites entirely, and which accounts for the various instances related in the preceding chapter; where it is observed, that they could not, or did not, drive the old inhabitants out of such and such places, because they sinned against the Lord, and he forsook them, and would not assist them in their enterprises, or them to their sloth and indolence:

but they shall be [as thorns] in your sides:
very troublesome and afflicting, see ( Numbers 33:55 ) ; or for straits, as the Septuagint, or be such as would bring them into tribulation, and distress them, as the Targum; so they often did:

and their gods shall be a snare unto you;
which they suffered to continue, and did not destroy them, as they ought to have done; they would be, as they proved, ensnaring to them, and whereby they were drawn to forsake the worship of the true God, and bow down to them, as we read in some following verses.

Richtere 2:3 In-Context

1 En een Engel des HEEREN kwam opwaarts van Gilgal tot Bochim, en Hij zeide: Ik heb ulieden uit Egypte opgevoerd, en u gebracht in het land, dat Ik uw vaderen gezworen heb, en gezegd: Ik zal Mijn verbond met ulieden niet verbreken in eeuwigheid.

2 En ulieden aangaande, gij zult geen verbond maken met de inwoners dezes lands; hun altaren zult gij afbreken. Maar gij zijt Mijner stem niet gehoorzaam geweest; waarom hebt gij dit gedaan?

3 Daarom heb Ik ook gezegd: Ik zal hen voor uw aangezicht niet uitdrijven; maar zij zullen u aan de zijden zijn, en hun goden zullen u tot een strik zijn.

4 En het geschiedde, als de Engel des HEEREN deze woorden tot alle kinderen Israels gesproken had, zo hief het volk zijn stem op en weende.

5 Daarom noemden zij den naam dier plaats Bochim; en zij offerden aldaar den HEERE.