Richtere 9:5

5 En hij kwam in zijns vaders huis te Ofra, en doodde zijn broederen, de zonen van Jerubbaal, zeventig mannen, op een steen; doch Jotham, de jongste zoon van Jerubbaal werd overgelaten, want hij had zich verstoken.

Richtere 9:5 Meaning and Commentary

Judges 9:5

And he went to his father's house at Ophrah
Which, according to Bunting F1, was ten miles from Shechem:

and slew his brethren the sons of Jerubbaal, being seventy persons,
upon one stone:
in which he was assisted by the ruffians he had hired with seventy pieces of silver; these were laid one after another upon one and the same stone, as being convenient for the execution of them; or as serving as an altar on which they were sacrificed to Baal, out of whose temple the money was taken to hire the executioners with. They are said to be seventy that were slain, though one escaped, the round number being given, as in many other instances, as in ( Genesis 46:27 ) ( John 20:24 ) ,

notwithstanding, yet Jotham the youngest son of Jerubbaal was left;
or remained alive, not out of compassion to his youth, but because he could not be found:

for he hid himself;
for no doubt Abimelech, and his crew, were most forward to lay hold of the eldest, and sacrifice them first, as being most in his way; this gave Jotham the youngest not only notice of their design, but an opportunity of providing for his safety, or however his friends; for it may be rendered, as in some versions, "he was hidden" {b}, that is, by others.


FOOTNOTES:

F1 Travels of the Patriarchs p. 111.
F2 (abxn) (ekrubh) Sept. "absconditus est", V. L. "qui absconditus fuit", Tigurine version; so the Targum.

Richtere 9:5 In-Context

3 Toen spraken de broeders zijner moeder van hem, voor de oren van alle burgers van Sichem, al dezelve woorden; en hun hart neigde zich naar Abimelech; want zij zeiden: Hij is onze broeder.
4 En zij gaven hem zeventig zilverlingen, uit het huis van Baal-Berith; en Abimelech huurde daarmede ijdele en lichtvaardige mannen, die hem navolgden.
5 En hij kwam in zijns vaders huis te Ofra, en doodde zijn broederen, de zonen van Jerubbaal, zeventig mannen, op een steen; doch Jotham, de jongste zoon van Jerubbaal werd overgelaten, want hij had zich verstoken.
6 Toen vergaderden zich alle burgers van Sichem, en het ganse huis van Millo, en gingen heen en maakten Abimelech ten koning, bij den hogen eik, die bij Sichem is.
7 Als zij dit Jotham aanzeiden, zo ging hij heen, en stond op de hoogte des bergs Gerizim, en verhief zijn stem, en riep, en hij zeide tot hen: Hoort naar mij, gij, burgers van Sichem! en God zal naar ulieden horen.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.