Spreuken 21:10

10 De ziel des goddelozen begeert het kwaad; zijn naaste krijgt geen genade in zijn ogen.

Spreuken 21:10 Meaning and Commentary

Proverbs 21:10

The soul of the wicked desireth evil
The evil of sin, it being natural to him; he chooses it, delights in it, craves after it, under a notion of pleasure or profit: or the evil of mischief; it is a sport and pastime to him to do injury to others; see ( Proverbs 10:23 ) ; he desires both the one and the other with all his soul; his heart is in it, he is set upon it, which shows him to be a wicked man; his neighbour findeth no favour in his eyes;
not only he delights to do mischief to an enemy or a stranger, but even to a neighbour and friend; he will do him no kindness, though he asks it of him; he will show him no mercy, though an object of it; he will spare him not, but do him an injury, if he attempts to hinder or dissuade him from doing mischief, or reproves him for it.

Spreuken 21:10 In-Context

8 De weg des mensen is gans verkeerd en vreemd; maar het werk des zuiveren is recht.

9 Het is beter te wonen op een hoek van het dak, dan met een kijfachtige huisvrouw, en dat in een huis van gezelschap.

10 De ziel des goddelozen begeert het kwaad; zijn naaste krijgt geen genade in zijn ogen.

11 Als men den spotter straft, wordt de slechte wijs; en als men den wijze onderricht, neemt hij wetenschap aan.

12 De rechtvaardige let verstandelijk op des goddelozen huis, als God de goddelozen in het kwaad stort.