21
Het veertiende voor Mattithja; zijn zonen en zijn broederen, twaalf.
22
Het vijftiende voor Jeremoth; zijn zonen en zijn broederen, twaalf.
23
Het zestiende voor Hananja; zijn zonen en zijn broederen, twaalf.
24
Het zeventiende voor Josbekasa; zijn zonen en zijn broederen, twaalf.
25
Het achttiende voor Hanani; zijn zonen en zijn broederen, twaalf.
26
Het negentiende voor Mallothi; zijn zonen en zijn broederen; twaalf.
27
Het twintigste voor Eliatha; zijn zonen en zijn broederen; twaalf.
28
Het een en twintigste voor Hothir; zijn zonen en zijn broederen, twaalf.
29
Het twee en twintigste voor Giddalti; zijn zonen en zijn broederen, twaalf.
30
Het drie en twintigste voor Mahazioth; zijn zonen en zijn broederen, twaalf.
31
Het vier en twintigste voor Romamthi-Ezer; zijn zonen en zijn broederen, twaalf.