Spreuken 8:12-22

12 Ik, Wijsheid, woon bij de kloekzinnigheid, en vinde de kennis van alle bedachtzaamheid.

13 De vreze des HEEREN is, te haten het kwade, de hovaardigheid, en den hoogmoed, en den kwaden weg; Ik haat ook den mond der verkeerdheden.

14 Raad en het wezen zijn Mijne; Ik ben het Verstand, Mijne is de Sterkte.

15 Door Mij regeren de koningen, en de vorsten stellen gerechtigheid.

16 Door Mij heersen de heersers, en de prinsen, al de rechters der aarde.

17 Ik heb lief, die Mij liefhebben; en die Mij vroeg zoeken, zullen Mij vinden.

18 Rijkdom en eer is bij Mij, duurachtig goed en gerechtigheid.

19 Mijn vrucht is beter dan uitgegraven goud, en dan dicht goud; en Mijn inkomen dan uitgelezen zilver.

20 Ik doe wandelen op den weg der gerechtigheid, in het midden van de paden des rechts;

21 Opdat Ik Mijn liefhebbers doe beerven dat bestendig is, en Ik zal hun schatkameren vervullen.

22 De HEERE bezat Mij in het beginsel Zijns wegs, voor Zijn werken, van toen aan.

Spreuken 8:12-22 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO PROVERBS 8

This chapter contains the instructions of Wisdom or Christ; showing the excellency of them, and the author of them, in opposition to the harlot and her allurements, in the preceding chapter. Christ, under the name of Wisdom, is represented as an herald, publishing the Gospel in the ministry of the word, either in person or by his servants, Pr 8:1. The places where this proclamation is made are described, Pr 8:2,3; the persons to whom, Pr 8:4,5. The excellency of the things delivered, being right things; truth, agreeably to the word of God, plain and easy to be understood, and of more worth than gold, silver, and precious stones, Pr 8:6-11. And then Wisdom, or Christ, is commended and recommended by his consummate prudence and knowledge, by his hatred of evil, and by his influence on the political affairs of kings and princes, Pr 8:12-16; and the advantages of those that are early seekers of him are pointed out; their enjoyment of his favour, of his riches, honour and righteousness; and their being led by him in right paths now, and inheriting eternal glory hereafter, Pr 8:17-21. And next follows an account of his existence from eternity as a divine Person, illustrated by a variety of phrases, Pr 8:22-29; and of his being with the Father; of his great affection for him, and complacency in him; and of Christ's wonderful delight and pleasure in the sons of men, Pr 8:30,31. And the chapter is concluded with an exhortation to them to hearken to his instructions; setting forth the happiness of those that wait on him in public ordinances, and find him; and the misery of those that hate and reject him.