1 Koningen 12:28

28 Daarom hield de koning een raad, en maakte twee gouden kalveren; en hij zeide tot hen: Het is ulieden te veel om op te gaan naar Jeruzalem; zie uw goden, o Israel, die u uit Egypteland opgebracht hebben.

1 Koningen 12:28 Meaning and Commentary

1 Kings 12:28

Whereupon the king took counsel
Of some of his principal men, that had as little religion as himself, and were only concerned for the civil state; and the result of their consultation was as follows:

and made two calves of gold;
in imitation of that which was made by Aaron, and encouraged by his example and success; and having been in Egypt some time, he might have learned the calf or ox worship there, and might take his pattern from thence, and have two as they had; the one they called Apis, which was worshipped at Memphis, and another called Mnevis, worshipped at Hierapolis, as many learned men have observed; these were she calves, according to the Septuagint and Josephus ^F17:

and said unto them;
not his counsellors, but the people of the land:

it is too much for you to go up to Jerusalem;
pretending he sought their ease, by contriving a method to prevent their long fatiguing journeys, to go up with their sacrifices, firstfruits and the Jews

---

FOOTNOTES:

F18 say the firstfruits ceased from going up to Jerusalem on the twenty third of Sivan, which answers to part of May and part of June, on which day they kept a fast on that account:

behold thy gods, O Israel, which brought thee up out of the land of
Egypt;
using the same words Aaron did on a like occasion; not that he thought these were really gods, and had divinity in them; nor could he hope or expect that the people would believe they had; but that these were representations of the true God, who had brought them out of Egypt; and that it might as well be supposed that God would cause his Shechinah to dwell in them as between the cherubim over the ark.

F17 Ut supra, (Antiqu. l. 8. c. 8.) sect. 4.
F18 Schulchan Aruch, par. 1. c. 580. sect. 2.

1 Koningen 12:28 In-Context

26 En Jerobeam zeide in zijn hart: Nu zal het koninkrijk weder tot het huis van David keren.

27 Zo dit volk opgaan zal om offeranden te doen in het huis des HEEREN te Jeruzalem, zo zal het hart dezes volks tot hun heer, tot Rehabeam, den koning van Juda, wederkeren; ja, zij zullen mij doden, en tot Rehabeam, den koning van Juda, wederkeren.

28 Daarom hield de koning een raad, en maakte twee gouden kalveren; en hij zeide tot hen: Het is ulieden te veel om op te gaan naar Jeruzalem; zie uw goden, o Israel, die u uit Egypteland opgebracht hebben.

29 En hij zette het ene te Beth-El, en het andere stelde hij te Dan.

30 En deze zaak werd tot zonde; want het volk ging heen voor het ene, tot Dan toe.