8
Toen zeide David tot God: Ik heb zeer gezondigd, dat ik deze zaak gedaan heb; maar neem toch nu de misdaad Uws knechts weg, want ik heb zeer zottelijk gehandeld.
6
Doch Levi en Benjamin telde hij onder dezelve niet; want des konings woord was Joab een gruwel.
7
En deze zaak was kwaad in de ogen Gods; daarom sloeg Hij Israel.
8
Toen zeide David tot God: Ik heb zeer gezondigd, dat ik deze zaak gedaan heb; maar neem toch nu de misdaad Uws knechts weg, want ik heb zeer zottelijk gehandeld.
9
De HEERE nu sprak tot Gad, den ziener van David, zeggende:
10
Ga heen, en spreek tot David, zeggende: Aldus zegt de HEERE: Drie dingen leg Ik u voor; kies u een uit die, dat Ik u doe.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.