2 Kronieken 31:1

1 Als zij nu voleind hadden, togen alle Israelieten, die er gevonden werden, uit, tot de steden van Juda, en braken de opgerichte beelden, en hieuwen de bossen af, en wierpen de hoogten en de altaren af, uit gans Juda en Benjamin, ook in Efraim en Manasse, totdat zij alles te niet gemaakt hadden; daarna keerden al de kinderen Israels weder, een ieder tot zijn bezitting in hun steden.

2 Kronieken 31:1 Meaning and Commentary

2 Chronicles 31:1

Now when all this was finished
The temple cleansed, the priests and Levites sanctified, the passover and feast of unleavened bread observed, and other seven days of rejoicing kept:

all Israel that were present went out to the cities of Judah, and brake
the images in pieces, and cut down the groves, and threw down the high
places and the altars out of all Judah and Benjamin;
which had been erected by Ahaz, ( 2 Chronicles 28:2 2 Chronicles 28:25 ) at or about this time also the brasen serpent was broke to pieces, ( 2 Kings 18:4 ) ,

in Ephraim also and Manasseh, until they had utterly destroyed them
all;
which must be understood of such cities in those tribes that had been taken in former times by the kings of Judah from the kings of Israel; or such as were now in the hands of the Assyrians, who might not concern themselves in matters of religion; or this might be done at the connivance of Hoshea king of Israel, who had no regard to any other idolatry than the worship of the calves; and besides, having met with trouble from the Assyrians, and fearing more, might be willing to have his kingdom cleared of idolatry, in hope the divine displeasure would be removed:

then all the children of Israel returned every man to his possession
into their own cities;
and not till then, when all monuments of idolatry were removed.

2 Kronieken 31:1 In-Context

1 Als zij nu voleind hadden, togen alle Israelieten, die er gevonden werden, uit, tot de steden van Juda, en braken de opgerichte beelden, en hieuwen de bossen af, en wierpen de hoogten en de altaren af, uit gans Juda en Benjamin, ook in Efraim en Manasse, totdat zij alles te niet gemaakt hadden; daarna keerden al de kinderen Israels weder, een ieder tot zijn bezitting in hun steden.
2 En Hizkia bestelde de verdelingen der priesteren en der Levieten, naar hun verdelingen, een ieder naar zijn dienst, de priesteren en de Levieten tot het brandoffer en tot de dankofferen, om te dienen, en om te loven, en om te prijzen in de poort van de legers des HEEREN;
3 Ook het deel des konings van zijn have tot de brandofferen, tot de brandofferen des morgens en des avonds, en de brandofferen der sabbatten, en der nieuwe maanden, en der gezette hoogtijden; gelijk geschreven is in de wet des HEEREN.
4 En hij zeide tot het volk, tot de inwoners van Jeruzalem, dat zij het deel der priesteren en Levieten geven zouden, opdat zij versterkt mochten worden in de wet des HEEREN.
5 Toen nu dat woord uitbrak, brachten de kinderen Israels vele eerstelingen van koren, most, en olie, en honig, en van al de inkomsten des velds; ook brachten zij de tienden van alles in met menigte.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.