Daniël 6:13

13 Toen kwamen zij nader, en spraken voor den koning van het gebod des konings: Hebt gij niet een gebod getekend, dat alle man, die in dertig dagen van enigen god of mens iets verzoeken zou, behalve van u, o koning! in den kuil der leeuwen zou geworpen worden? De koning antwoordde en zeide: Het is een vaste rede, naar de wet der Meden en Perzen, die niet mag wederroepen worden.

Daniël 6:13 Meaning and Commentary

Daniel 6:13

Then answered they, and spake before the king
Having obtained what they desired, a ratification of the decree, they open the whole affair to him they came about: that Daniel, which is of the children of the captivity of Judah,
regardeth not thee, O king:
they call him "that Daniel"; by way of contempt; and, to make him the more despicable, represent him not only as a foreigner, but a captive, and therefore ought to have been humble and obedient, as Jacchiades observes; and a Jewish captive too, of all people the most odious; and, though he had been raised from a low estate to great honour and dignity, yet such was his ingratitude, that he made no account of the king, nor of his orders, but despised him: nor the decree that thou hast signed;
the decree concerning making any petition to God or man for a month, which was signed with the king's own hand, and was firm and stable; and of which Daniel could not be ignorant, and therefore wilfully, and in a contemptuous manner, acted contrary to it: but maketh his petition three times a day;
to whom they say not whether to God or man; but in this general way accuse him which they thought best and safest; they feared, had they mentioned his God, something might have been said in his favour to excuse him; and to aggravate the matter, they observe the frequency of his doing it, three times; so that it was not a single fact he is charged with, but what he had repeated again and again.

Daniël 6:13 In-Context

11 Toen nu Daniel verstond, dat dit schrift getekend was, ging hij in zijn huis (hij nu had in zijn opperzaal open vensters tegen Jeruzalem aan), en hij knielde drie tijden 's daags op zijn knieen, en hij bad, en deed belijdenis voor zijn God, ganselijk gelijk hij voor dezen gedaan had.
12 Toen kwamen die mannen met hopen, en zij vonden Daniel biddende en smekende voor zijn God.
13 Toen kwamen zij nader, en spraken voor den koning van het gebod des konings: Hebt gij niet een gebod getekend, dat alle man, die in dertig dagen van enigen god of mens iets verzoeken zou, behalve van u, o koning! in den kuil der leeuwen zou geworpen worden? De koning antwoordde en zeide: Het is een vaste rede, naar de wet der Meden en Perzen, die niet mag wederroepen worden.
14 Toen antwoordden zij, en zeiden voor den koning: Daniel, een van de gevankelijk weggevoerden uit Juda heeft, o koning! op u geen acht gesteld, noch op het gebod dat gij getekend hebt; maar hij bidt op drie tijden 's daags zijn gebed.
15 Toen de koning deze rede hoorde, was hij zeer bedroefd bij zichzelven, en hij stelde het hart op Daniel om hem te verlossen; ja, tot den ondergang der zon toe bemoeide hij zich, om hem te redden.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.