Deuteronomium 2:4

4 En gebied het volk, zeggende: Gij zult doortrekken aan de landpale uwer broederen, de kinderen van Ezau, die in Seir wonen; zij zullen wel voor u vrezen; maar gij zult u zeer wachten.

Deuteronomium 2:4 Meaning and Commentary

Deuteronomy 2:4

And command thou the people
Give them a strict charge:

saying, ye are to pass through the coast of your brethren the children
or Esau:
not through the midst of their country, for that the king of Edom would not admit of, but by or on the border of it:

and they shall be afraid of you;
lest such a numerous body of people as Israel were should seize upon their country, and dispossess them of it, they having been so long, wanderers in a wilderness near them:

take ye good heed unto yourselves therefore;
that they did not take any advantage of their fears, and fall upon them, and do them mischief, or that they did not provoke them to battle and overcome them.

Deuteronomium 2:4 In-Context

2 Toen sprak de HEERE tot mij, zeggende:

3 Gijlieden hebt dit gebergte genoeg omgetogen; keert u naar het noorden;

4 En gebied het volk, zeggende: Gij zult doortrekken aan de landpale uwer broederen, de kinderen van Ezau, die in Seir wonen; zij zullen wel voor u vrezen; maar gij zult u zeer wachten.

5 Mengt u niet met hen; want Ik zal u van hun land niet geven, ook niet tot de betreding van een voetzool; want Ik heb Ezau het gebergte Seir ter erfenis gegeven.

6 Spijze zult gij voor geld van hen kopen, dat gij etet; en ook zult gij water voor geld van hen kopen, dat gij drinket.