Deuteronomium 28:31

31 Uw os zal voor uw ogen geslacht worden, maar gij zult daarvan niet eten; uw ezel zal van voor uw aangezicht geroofd worden, en tot u niet wederkeren; uw klein vee zal aan uw vijanden gegeven worden, en voor u zal geen verlosser zijn.

Deuteronomium 28:31 Meaning and Commentary

Deuteronomy 28:31

Thine ox [shall be] slain before thine eyes, and thou shalt
not eat thereof
Shall be taken from the herd, and out of the field or stall, by the enemy, and killed for the soldiers to feed on, and not the least part of it given to them:

thine ass [shall be] violently taken away from before thy face, and
shall not be restored unto thee;
no leave shall be asked to take it, but without their consent, and against their will, it should be taken away by the soldiers to carry them and their burdens, and it may be the booty and spoil of them, and never returned more:

thy sheep [shall be] given unto thine enemies, and thou shall have none
to rescue [them];
not given them by themselves, but they should be suffered to fall into their hands, and they should never be able to get them out again, nor any for them. These, strictly and literally taken, suppose them to be in their own land, when those things would be done, where they were possessed of farms, and fields, cattle, being much employed in husbandry; but they may be put for any kind of substance they would be possessed of, which they should be stripped of under one pretence or another; which has been frequently their case in their present dispersion in several countries, and in ours; when Popish princes have wanted money, they have made very exorbitant demands on the Jews in their countries, and sadly squeezed and oppressed them, and who were not able to resist them, and never had any restoration made to them.

Deuteronomium 28:31 In-Context

29 Dat gij op den middag zult omtasten, gelijk als een blinde omtast in het donkere, en uw wegen niet zult voorspoedig maken; maar gij zult alleenlijk verdrukt en beroofd zijn alle dagen, en er zal geen verlosser zijn.
30 Gij zult een vrouw ondertrouwen, maar een ander zal haar beslapen; een huis zult gij bouwen, maar daarin niet wonen; een wijngaard zult gij planten, maar dien niet gemeen maken.
31 Uw os zal voor uw ogen geslacht worden, maar gij zult daarvan niet eten; uw ezel zal van voor uw aangezicht geroofd worden, en tot u niet wederkeren; uw klein vee zal aan uw vijanden gegeven worden, en voor u zal geen verlosser zijn.
32 Uw zonen en uw dochteren zullen aan een ander volk gegeven worden, dat het uw ogen aanzien, en naar hen bezwijken den gansen dag; maar het zal in het vermogen uwer hand niet zijn.
33 De vrucht van uw land en al uw arbeid zal een volk eten, dat gij niet gekend hebt; en gij zult alle dagen alleenlijk verdrukt en gepletterd zijn.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.