Deuteronomium 29:16

16 Want gij weet, hoe wij in Egypteland gewoond hebben, en hoe wij doorgetogen zijn door het midden der volken, die gij doorgetogen zijt.

Deuteronomium 29:16 Meaning and Commentary

Deuteronomy 29:16

For ye know how we have dwelt in the land of Egypt
How long they and their fathers had dwelt there, the number of years they had been in the land, as the Targum of Jonathan, which was upwards of two hundred years; and being a country the inhabitants of which were much given to idolatry, they had seen many of their idols, and much of their idolatrous worship; and their hearts had been apt to be ensnared by it, and the minds of some tinctured with it, and the remembrance thereof might make ill impressions on them; to remove or prevent which this covenant was made:

and how we came through the nations which ye passed by;
as the Edomites, Ammonites, Moabites, and Midianites, as Aben Ezra observes, through whose borders they came, as they passed by their countries in their journeys in the wilderness.

Deuteronomium 29:16 In-Context

14 En niet met ulieden alleen maak ik dit verbond en dezen vloek;
15 Maar met dengene, die heden hier bij ons voor het aangezicht des HEEREN, onzes Gods, staat; en met dengene, die hier heden bij ons niet is.
16 Want gij weet, hoe wij in Egypteland gewoond hebben, en hoe wij doorgetogen zijn door het midden der volken, die gij doorgetogen zijt.
17 En gij hebt gezien hun verfoeiselen, en hun drekgoden, hout en steen, zilver en goud, die bij hen waren.
18 Dat onder ulieden niet zij een man, of vrouw, of huisgezin, of stam, die zijn hart heden wende van den HEERE, onzen God, om te gaan dienen de goden dezer volken; dat onder ulieden niet zij een wortel, die gal en alsem drage;
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.