Esther 7:5

5 Toen sprak de koning Ahasveros, en zeide tot de koningin Esther: Wie is die, en waar is diezelve, die zijn hart vervuld heeft, om alzo te doen?

Esther 7:5 Meaning and Commentary

Esther 7:5

Then the King Ahasuerus answered and said unto Esther the
queen
The words in the original text lie thus, "and the King Ahasuerus said, and he said to Esther the queen"; which doubling of the word does not signify, as Jarchi suggests, that before he spoke to her by a messenger, or middle person, but, now he knew she was of a royal family, he spoke to her himself; but it is expressive of the ruffle of his mind, and the wrath and fury he was in, that he said it again and again, with a stern countenance and great vehemence of speech:

who is he? and where is he?
who is the man? and where does he live?

that durst presume in his heart to do so;
that has boldness, impudence, and courage enough to perpetrate so vile an action: or "that has filled his heart" ^F9; the devil no doubt filled his heart to do it, see ( Acts 5:3 ) , but the king had either forgot the decree he had granted, and the countenance he had given him to execute it; or, if he remembered it, he was now enraged that he should be drawn in to such an action by him; and perhaps till now was ignorant of Esther's descent, and knew not that she would be involved in the decree.

---

FOOTNOTES:

F9 (wbl walm rva) "qui replevit cor suum", Drusius; "implevit", De Dieu.

Esther 7:5 In-Context

3 Toen antwoordde de koningin Esther, en zeide: Indien ik, o koning, genade in uw ogen gevonden heb, en indien het den koning goeddunkt, men geve mij mijn leven, om mijner bede wil, en mijn volk, om mijns verzoeks wil.

4 Want wij zijn verkocht, ik en mijn volk, dat men ons verdelge, dode en ombrenge. Indien wij nog tot knechten en tot dienstmaagden waren verkocht geweest, ik zou gezwegen hebben, ofschoon de onderdrukker de schade des konings geenszins zou kunnen vergoeden.

5 Toen sprak de koning Ahasveros, en zeide tot de koningin Esther: Wie is die, en waar is diezelve, die zijn hart vervuld heeft, om alzo te doen?

6 En Esther zeide: De man, de onderdrukker en vijand, is deze boze Haman! Toen verschrikte Haman voor het aangezicht des konings en der koningin.

7 En de koning stond op in zijn grimmigheid van den maaltijd des wijns, en ging naar den hof van het paleis. En Haman bleef staan, om van de koningin Esther, aangaande zijn leven verzoek te doen; want hij zag, dat het kwaad van de koning over hem ten volle besloten was.