Ezechiël 28:24

24 En het huis Israels zal geen smartenden doorn noch wee doende distel meer hebben, van allen, die rondom hen zijn, die henlieden beroven; en zij zullen weten, dat Ik de Heere HEERE ben.

Ezechiël 28:24 Meaning and Commentary

Ezekiel 28:24

And there shall be no more a pricking brier to the house of
Israel
To the church of God, Jews or Gentiles, particularly to the Jews, who will now be converted; all the enemies of Christ and his people will now be destroyed, who have been very grievous and distressing to them by their furious persecutions; the pope and Turk will be no more, nor any of the antichristian powers; the beast and false prophet will be taken and cast into the lake of fire; and there will be none to hurt and destroy in all the holy mountain, ( Revelation 19:20 ) ( Isaiah 11:9 ) : nor any grieving thorn of all that are round about them that despised
them;
the same thing in other words as before; wicked men, especially tyrannical princes, furious persecutors of the saints, are like thorns and briers, not only unfruitful, useless, and unprofitable, but pricking, grieving, and hurtful to good men, by their persecutions, revilings, and reproaches, and whose end is to be burned. The Targum of the whole is,

``and there shall be no more to the house of Israel a king that doth evil (or hurt), or a governor that oppresses all round about them that spoil them:''
and they shall know that I am the Lord;
the house of Israel, the Jews now converted, they shall know the Lord Christ, and acknowledge him to be their Lord and King.

Ezechiël 28:24 In-Context

22 En zeg: Zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik wil aan u, o Sidon! en zal in het midden van u verheerlijkt worden; en zij zullen weten, dat Ik de HEERE ben, als Ik gerichten in haar zal hebben geoefend, en in haar geheiligd zal zijn.
23 Want Ik zal de pestilentie in haar zenden, en bloed op haar straten, en de verslagenen zullen vallen in het midden van haar, door het zwaard, dat tegen haar zal zijn van rondom; en zij zullen weten, dat Ik de HEERE ben.
24 En het huis Israels zal geen smartenden doorn noch wee doende distel meer hebben, van allen, die rondom hen zijn, die henlieden beroven; en zij zullen weten, dat Ik de Heere HEERE ben.
25 Alzo zegt de Heere HEERE: Als Ik het huis Israels zal vergaderd hebben uit de volken, onder dewelke zij verstrooid zijn, en Ik onder hen voor de ogen der heidenen zal geheiligd zijn, dan zullen zij in hun land wonen, dat Ik aan Mijn knecht, aan Jakob, gegeven heb.
26 En zij zullen daarin zeker wonen, en huizen bouwen, en wijngaarden planten; ja, zij zullen zeker wonen; als Ik gerichten zal hebben geoefend tegen allen, die henlieden beroofd hebben, van degenen, die rondom hen zijn; en zij zullen weten dat Ik, de HEERE, hunlieder God ben.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.