Ezechiël 42:12

12 En gelijk de deuren der kameren, die den weg naar het zuiden waren, was er een deur in het hoofd van den weg, den weg voor aan den rechten muur, den weg naar het oosten, als men daar ingaat.

Ezechiël 42:12 Meaning and Commentary

Ezekiel 42:12

And according to the doors of the chambers that were toward
the south
That is, the doors of these eastern chambers were exactly like to the doors of the southern chambers, as well as to the northern ones: was a door in the head of the way;
or beginning of the way; the door opened into the way of one cubit, and that led into the walk of ten cubits; and such a way and walk were before these eastern chambers as were before the southern and northern ones: even the way directly before the wall toward the east, as one entereth
into them:
or, "also a way before the wall direct, a way to the east, as one goes into them" F2; which seems to describe such a way from under these eastern chambers as were from under the northern or southern chambers, ( Ezekiel 42:9 ) .


FOOTNOTES:

F2 (Nawbb Mydqh Krd hnygh trdgh ynpb Krd) "viae, [inquam], quae erat ante maceriam rectam orientem versus, qua venitar ad illas", Junius & Tremellius; Piscator; "via ante maceriam recta, via orientis in introitu illarum", Cocceius, Starckius.

Ezechiël 42:12 In-Context

10 Aan de breedte van den muur des voorhofs, den weg naar het oosten, voor aan de afgesneden plaats, en voor aan het gebouw, waren kameren.
11 En de weg voor dezelve henen was als de gedaante der kameren, die den weg naar het noorden waren, naar derzelver lengte, alzo naar derzelver breedte; en al haar uitgangen waren ook naar derzelver wijzen en naar derzelver deuren.
12 En gelijk de deuren der kameren, die den weg naar het zuiden waren, was er een deur in het hoofd van den weg, den weg voor aan den rechten muur, den weg naar het oosten, als men daar ingaat.
13 Toen zeide hij tot mij: De kameren van het noorden, en de kameren van het zuiden, die voor aan de afgesneden plaats zijn, dat zijn heilige kameren, waarin de priesters, die tot den HEERE naderen, die allerheiligste dingen zullen eten; aldaar zullen zij de allerheiligste dingen henenleggen, en het spijsoffer, en het zondoffer, en het schuldoffer, want de plaats is heilig.
14 Als de priesters ingegaan zullen zijn, zo zullen zij uit het heiligdom niet weder uitgaan in het buitenste voorhof, maar aldaar hun klederen henenleggen, in dewelke zij gediend hebben, want die zijn een heiligheid; en zij zullen andere klederen aantrekken, en naderen tot hetgeen voor het volk is.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.