Ezechiël 6:10

10 En zij zullen weten, dat Ik de HEERE ben; Ik heb niet tevergeefs gesproken, van hun dit kwaad aan te doen.

Ezechiël 6:10 Meaning and Commentary

Ezekiel 6:10

And they shall know that I [am] the Lord
As in ( Ezekiel 6:7 ) ; [and that] I have not said in vain;
either within himself, in his own purposes and decrees; so the Targum,

``I have not in vain decreed in my word;''
or by the mouth of the prophets: that I would do this evil unto them;
in carrying them captive, and dispersing them in other lands; for this is not the evil of sin, but the evil of punishment, or of affliction.

Ezechiël 6:10 In-Context

8 Ik zal dan nog een overblijfsel laten, als gij enigen zult hebben, die het zwaard ontkomen onder de heidenen, wanneer gij in de landen zult verstrooid worden.
9 Dan zullen uw ontkomenen Mijner gedenken onder de heidenen, waar zij gevankelijk zullen geworden zijn, omdat Ik verbroken ben door hun hoerachtig hart, dat van Mij afgeweken is, en door hun ogen, die hun drekgoden nahoereren; en zij zullen een walging aan zichzelven hebben over de boosheden, die zij in al hun gruwelen gedaan hebben.
10 En zij zullen weten, dat Ik de HEERE ben; Ik heb niet tevergeefs gesproken, van hun dit kwaad aan te doen.
11 Zo zegt de Heere HEERE: Sla met uw hand, en stamp met uw voet, en zeg: Ach, over alle gruwelen der boosheden van het huis Israels; want zij zullen door het zwaard, door den honger en door de pestilentie vallen.
12 Die verre af is, zal door de pest sterven, en die nabij is, zal door het zwaard vallen; maar die overgebleven en belegerd is, zal door honger sterven; alzo zal Ik Mijn grimmigheid tegen hen volbrengen.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.