Ezra 9:9

9 Want wij zijn knechten; doch in onze dienstbaarheid heeft ons onze God niet verlaten; maar Hij heeft weldadigheid tot ons geneigd voor het aangezicht der koningen van Perzie, dat Hij ons een weinig levens gave, om het huis onzes Gods te verhogen, en de woestigheden van hetzelve op te richten, en om ons een tuin te geven in Juda en te Jeruzalem.

Ezra 9:9 Meaning and Commentary

Ezra 9:9

For we were bondmen
To the Chaldeans when in Babylon, which was more than the Jews in the times of Christ would own, ( John 8:33 ) ,

yet our God hath not forsaken us in our bondage;
had not left them to continue in it always:

but hath extended mercy unto us in the sight of the kings of Persia;
moved them to have pity and compassion on them, and release them:

to give us a reviving;
while in captivity, they were as in their graves, and like the dry bones in Ezekiel's vision, but revived upon the proclamation of Cyrus, and the encouragement he gave them to return to their own land:

to set up the house of our God, and repair the desolations thereof;
both to rebuild the temple, and to restore the worship of it:

and to give us a wall in Judah and in Jerusalem;
not to set up the walls of Jerusalem, and of other cities, which as yet was not done; but rather the walls of their houses, which they had rebuilt; they had walled houses given them in Judah and Jerusalem; though the word signifies an hedge or fence, such as is about gardens and vineyards, and may denote the protection of the kings of Persia, which was a fence to them against the Samaritans and others; and especially the hedge of divine Providence about them, which guarded and defended them, see ( Job 1:10 ) .

Ezra 9:9 In-Context

7 Van de dagen onzer vaderen af zijn wij in grote schuld tot op dezen dag; en wij zijn om onze ongerechtigheden overgegeven, wij, onze koningen en onze priesters, in de hand van de koningen der landen, in zwaard, in gevangenis, en in roof, en in schaamte des aangezichts, gelijk het is te dezen dage.
8 En nu is er, als een klein ogenblik, een genade geschied van den HEERE, onzen God, om ons een ontkoming over te laten, en ons een nagel te geven in Zijn heilige plaats, om onze ogen te verlichten, o onze God, en om ons een weinig levens te geven in onze dienstbaarheid.
9 Want wij zijn knechten; doch in onze dienstbaarheid heeft ons onze God niet verlaten; maar Hij heeft weldadigheid tot ons geneigd voor het aangezicht der koningen van Perzie, dat Hij ons een weinig levens gave, om het huis onzes Gods te verhogen, en de woestigheden van hetzelve op te richten, en om ons een tuin te geven in Juda en te Jeruzalem.
10 En nu, wat zullen wij zeggen, o onze God! na dezen? Want wij hebben Uw geboden verlaten,
11 Die Gij geboden hadt door den dienst Uwer knechten, de profeten, zeggende: Het land, waar gijlieden inkomt, om dat te erven, is een vuil land, door de vuiligheid van de volken der landen, om hun gruwelen, waarmede zij dat vervuild hebben, van het ene einde tot het andere einde, met hun onreinigheid.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.