Genesis 19:5

5 En zij riepen Lot toe, en zeiden tot hem: Waar zijn die mannen, die deze nacht tot u gekomen zijn? breng hen uit tot ons, opdat wij ze bekennen.

Genesis 19:5 Meaning and Commentary

Genesis 19:5

And they called unto Lot
With a loud voice, that he might hear, they being in the street, and he within doors; and perhaps there might be a court before his house, through which there was a passage up to it, as seems from ( Genesis 19:6 ) :

and said unto him, where are the men which came in to thee this night?
for though they were angels, they appeared like men, and they seemed to be so to them who saw them go into Lot's house:

bring them out unto us, that we may know them;
not who they were, and from whence they came, and what their business was; nor did they pretend anything of this kind to hide and cover their design from Lot, but they were open and impudent, and declared their sin without shame and blushing, which is their character, ( Isaiah 3:9 ) ; their meaning was, that they might commit that unnatural sin with them, they were addicted to, and in common used, and which from them to this day bears the name of Sodomy. As lawful copulation with a man's wife is modestly expressed by knowing her, ( Genesis 4:1 Genesis 4:17 Genesis 4:25 ) ; so this unlawful and shocking copulation of man with man is expressed by this phrase; and that this was their meaning is plain from Lot's answer to them, ( Genesis 19:8 ) .

Genesis 19:5 In-Context

3 En hij hield bij hen zeer aan, zodat zij tot hem inkeerden, en kwamen in zijn huis; en hij maakte hun een maaltijd, en bakte ongezuurde koeken, en zij aten.

4 Eer zij zich te slapen legden, zo hebben de mannen dier stad, de mannen van Sodom, van den jongste tot den oudste toe, dat huis omsingeld, het ganse volk, van het uiterste einde af.

5 En zij riepen Lot toe, en zeiden tot hem: Waar zijn die mannen, die deze nacht tot u gekomen zijn? breng hen uit tot ons, opdat wij ze bekennen.

6 Toen ging Lot uit tot hen aan de deur, en hij sloot de deur achter zich toe;

7 En hij zeide: Mijn broeders! doet toch geen kwaad!