Genesis 27:7

7 Breng mij een wildbraad, en maak mij smakelijke spijzen toe, dat ik ete; en ik zal u zegenen voor het aangezicht des HEEREN, voor mijn dood.

Genesis 27:7 Meaning and Commentary

Genesis 27:7

Bring me venison, and make me savoury meat
Fetch him venison out of the field, and dress it in a savoury manner, and bring it to him: that I may eat, and bless thee before the Lord before my death;
the phrase "before the Lord" is here added, which yet perhaps might be expressed by Isaac, though before omitted by the historian, and has a very considerable emphasis in it; for this solemn blessing was given not only in the presence of the Lord, and before him as a witness, but by calling upon him, and praying for direction in it, and then pronouncing it in his name and by his authority, he approving of it, so that it was ever after irrevocable.

Genesis 27:7 In-Context

5 Rebekka nu hoorde toe, als Izak tot zijn zoon Ezau sprak; en Ezau ging in het veld, om een wildbraad te jagen, dat hij het inbracht.
6 Toen sprak Rebekka tot Jakob, haar zoon, zeggende: Zie, ik heb uw vader tot Ezau, uw broeder, horen spreken, zeggende:
7 Breng mij een wildbraad, en maak mij smakelijke spijzen toe, dat ik ete; en ik zal u zegenen voor het aangezicht des HEEREN, voor mijn dood.
8 Nu dan, mijn zoon! hoor mijn stem in hetgeen ik u gebiede.
9 Ga nu heen tot de kudde, en haal mij van daar twee goede geitenbokjes; en ik zal die voor uw vader maken tot smakelijke spijzen, gelijk als hij gaarne heeft.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.