Genesis 38:18

18 Toen zeide hij: Wat pand is het, dat ik u geven zal? En zij zeide: Uw zegelring en uw snoer en uw staf, die in uw hand is; hetwelk hij haar gaf, en ging tot haar in; en zij ontving bij hem.

Genesis 38:18 Meaning and Commentary

Genesis 38:18

And he said, what pledge shall I give thee?
&c.] Being willing to part with anything for the gratification of his lust: and she said, thy signet, and thy bracelets, and thy staff that [is]
in thine hand;
she asks all these, that if one should be lost, or fail of being sufficient proof, the other might: the first of these the Septuagint version renders, "thy ring"; the ring upon his finger, which had a seal on it, and was the signet of his right hand; so Onkelos and Ben Melech: the second word seems not so well rendered, since "bracelets" were wore by women and not men: Jarchi takes it to be a garment with which he was covered; so Ben Melech and the Targum, a cloak, which is not likely, that she should desire him to strip off his clothes: it seems to be either a covering of his head, a wrap of linen such as the Turks wear, or else a handkerchief he had in his pocket; and the staff in his hand was either his walking staff or a shepherd's crook or staff: and he gave [it] her,
all the above things as a pledge: and came in unto her;
not on the public road, but in some private place at some distance, to which they retired. Maimonides F3 says, before the law was given, if a man met a woman in the street, and he and she agreed, he gave her hire, and he lay with her, and went away, and such an one was called "Kedeshah", a harlot, the word used afterwards for Tamar: and she conceived by him;
she proved with child upon it.


FOOTNOTES:

F3 Hilchot lshot, c. 1. sect. 4.

Genesis 38:18 In-Context

16 En hij week tot haar naar den weg, en zeide: Kom toch, laat mij tot u ingaan; want hij wist niet, dat zij zijn schoondochter was. En zij zeide: Wat zult gij mij geven, dat gij tot mij ingaat?
17 En hij zeide: Ik zal u een geitenbok van de kudde zenden. En zij zeide: Zo gij pand zult geven, totdat gij hem zendt.
18 Toen zeide hij: Wat pand is het, dat ik u geven zal? En zij zeide: Uw zegelring en uw snoer en uw staf, die in uw hand is; hetwelk hij haar gaf, en ging tot haar in; en zij ontving bij hem.
19 En zij maakte zich op, en ging heen, en legde haar sluier van zich af, en zij trok aan de klederen van haar weduwschap.
20 En Juda zond den geitenbok door de hand van zijn vriend, den Adullamiet, om het pand uit de hand der vrouw te nemen; maar hij vond haar niet.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.