Genesis 42:28

28 En hij zeide tot zijn broederen: Mijn geld is wedergekeerd; daartoe ook, ziet, het is in mijn zak! Toen ontging hun het hart, en zij verschrikten, de een tot den ander zeggende: Wat is dit, dat ons God gedaan heeft?

Genesis 42:28 Meaning and Commentary

Genesis 42:28

And he said unto his brethren, my money is restored
The money paid for the corn is returned: and, lo, [it is] even in my sack;
this put them all upon opening their sacks, where every man found his money, though not expressed, see ( Genesis 43:21 ) : and their heart failed [them];
through surprise and fear; or "went out"

---

FOOTNOTES:

F3 front them, as it were, they were ready to faint and swoon away: and they were afraid;
their consciences being awakened, and loaded with the guilt of their former sins, they were afraid that more evil was coming upon them for them; and that this was a scheme laid to entrap them, and that they should be pursued and seized, and fetched back, and charged with a fraud and trick, as going off with their corn without paying for it: saying one to another, what [is] this [that] God hath done unto us?
for whoever was the instrument, they concluded the overruling hand of divine Providence was in it, for the further chastisement and correction of them for their iniquity: instead of being thus frightened and distressed, it is very much it did not give them suspicion of Joseph, that he was the person they had been conversing with, and that he had done this in kindness to them; but their minds were so pressed with the guilt of their sin, that they were possessed of nothing but fears and dreadful apprehensions of things, and put the worst construction upon them they could, as men in such circumstances usually do, even fear where no fear is, or no occasion for it.
F3 (Mbl auyw) "et exiit cor eorum", Montanus, Drusius, Piscator, Schmidt.

Genesis 42:28 In-Context

26 En zij laadden hun koren op hun ezels, en togen van daar.

27 Toen een zijn zak opendeed, om zijn ezel voeder te geven in de herberg, zo zag hij zijn geld; want ziet, het was in den mond van zijn zak.

28 En hij zeide tot zijn broederen: Mijn geld is wedergekeerd; daartoe ook, ziet, het is in mijn zak! Toen ontging hun het hart, en zij verschrikten, de een tot den ander zeggende: Wat is dit, dat ons God gedaan heeft?

29 En zij kwamen in het land Kanaan, tot Jakob, hun vader; en zij gaven hem te kennen al hun wedervaren, zeggende:

30 Die man, de heer van dat land, heeft hard met ons gesproken; en hij heeft ons gehouden voor verspieders des lands.