Genesis 42:32

32 Wij waren twaalf gebroeders, zonen van onzen vader; de een is niet meer, en de kleinste is heden bij onzen vader in het land Kanaan.

Genesis 42:32 Meaning and Commentary

Genesis 42:32

We [be] twelve brethren, sons of our father
All brethren by the father's side, though not by the mother's, and by one father; they had been twelve, and were so now, though they knew it not, supposing that one was dead, as is next observed: one [is] not;
is not alive, but dead; the Targum of Jonathan is,

``what is become of one we know not''
and the youngest [is] this day with our father in the land of Canaan;
see ( Genesis 42:13 ) .

Genesis 42:32 In-Context

30 Die man, de heer van dat land, heeft hard met ons gesproken; en hij heeft ons gehouden voor verspieders des lands.
31 Maar wij zeiden tot hem: Wij zijn vroom; wij zijn geen verspieders.
32 Wij waren twaalf gebroeders, zonen van onzen vader; de een is niet meer, en de kleinste is heden bij onzen vader in het land Kanaan.
33 En die man, de heer van dat land, zeide tot ons: Hieraan zal ik bekennen, dat gijlieden vroom zijt; laat een uwer broederen bij mij, en neemt voor den honger uwer huizen, en trekt heen.
34 En brengt uw kleinsten broeder tot mij; zo zal ik weten, dat gij geen verspieders zijt, maar dat gij vroom zijt; uw broeder zal ik u wedergeven, en gij zult in dit land handelen.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.