Genesis 42:31

31 Maar wij zeiden tot hem: Wij zijn vroom; wij zijn geen verspieders.

Genesis 42:31 Meaning and Commentary

Genesis 42:31

And we said unto him, we [are] true [men]
Honest, upright men, not given to treacherous and treasonable practices, either in the country where they lived, or any other; they came to Egypt with no ill design upon the country, only to buy corn for the relief of their families in necessity: we are no spies;
or never were F5: they had never been guilty of such practices, and never charged with anything of that kind; they denied the charge, and detested the character.


FOOTNOTES:

F5 (wnyyh al) "non fuimus", Montanus; "nunquam fuimus", Junius & Tremellius, Piscator, Schmidt.

Genesis 42:31 In-Context

29 En zij kwamen in het land Kanaan, tot Jakob, hun vader; en zij gaven hem te kennen al hun wedervaren, zeggende:
30 Die man, de heer van dat land, heeft hard met ons gesproken; en hij heeft ons gehouden voor verspieders des lands.
31 Maar wij zeiden tot hem: Wij zijn vroom; wij zijn geen verspieders.
32 Wij waren twaalf gebroeders, zonen van onzen vader; de een is niet meer, en de kleinste is heden bij onzen vader in het land Kanaan.
33 En die man, de heer van dat land, zeide tot ons: Hieraan zal ik bekennen, dat gijlieden vroom zijt; laat een uwer broederen bij mij, en neemt voor den honger uwer huizen, en trekt heen.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.