And the famine [was] sore in the land. ] In the land of Canaan; it increased yet more and more: this is observed for the sake of what follows, showing the reason and necessity of Jacob's sons taking a second journey into Egypt.
2
Zo geschiedde het, als zij den leeftocht, dien zij uit Egypte gebracht hadden, opgegeten hadden, dat hun vader tot hen zeide: Keert wederom, koopt ons een weinig spijze.
3
Toen sprak Juda tot hem, zeggende: Die man heeft ons op het hoogste betuigd, zeggende: Gij zult mijn aangezicht niet zien, tenzij dat uw broeder met u is.
4
Indien gij onzen broeder met ons zendt, wij zullen aftrekken, en u spijze kopen;
5
Maar indien gij hem niet zendt, wij zullen niet aftrekken; want die man heeft tot ons gezegd: Gij zult mijn aangezicht niet zien, tenzij dat uw broeder met u is.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.