Genesis 48:14

14 Maar Israel strekte zijn rechterhand uit, en legde die op het hoofd van Efraim, hoewel hij de minste was, en zijn linkerhand op het hoofd van Manasse; hij bestierde zijn handen verstandelijk; want Manasse was de eerstgeborene.

Genesis 48:14 Meaning and Commentary

Genesis 48:14

And Israel stretched out his right hand
Not directly forward, but across, or otherwise it would have been laid on Manasseh, as Joseph designed it should by the position he placed him in: and laid [it] upon Ephraim's head, who [was] the younger,
the right hand being the strongest and most in use, as it was reckoned most honourable to sit at it, so to have it imposed, as being significative of the greater blessing: and his left hand upon Manasseh's head;
who was the older: guiding his hands wittingly;
this was not done accidentally, but on purpose: or made his "hands to understand" ^F17, they acted as if they understood what he would have done, as Aben Ezra; as if they were conscious of what should be, or would be; though he could not see clearly and distinctly, yet he knew, by the position of them before him, which was the elder and which was the younger: he knew that Joseph would set the firstborn in such a position before him as naturally to put his right hand on him, and the younger in such a position as that it would be readiest for him to put his left hand on him; and therefore, being under a divine impulse and spirit of prophecy, by which he discerned that the younger was to have the greater blessing, he crossed his bands, or changed them, and put his right hand on Ephraim, and his left hand on Manasseh: for Manasseh [was] the firstborn;
or rather, though ^F18 he was the firstborn, as Aben Ezra.

---

FOOTNOTES:

F17 (wydy ta lkv) "intelligere fecit suas manus", Paguinus, Montanus, Vatablus, Drusius, Cartwright.
F18 (yk) "tametsi", Tigurine version; "quamvis", Piscator; so some in Fagius.

Genesis 48:14 In-Context

12 Toen deed hen Jozef uitgaan van zijn knieen; en hij boog zich voor zijn aangezicht neder ter aarde.

13 En Jozef nam die beiden, Efraim met zijn rechterhand, tegenover Israels linkerhand, en Manasse met zijn linkerhand, tegenover Israels rechterhand, en hij deed hen naderen tot hem.

14 Maar Israel strekte zijn rechterhand uit, en legde die op het hoofd van Efraim, hoewel hij de minste was, en zijn linkerhand op het hoofd van Manasse; hij bestierde zijn handen verstandelijk; want Manasse was de eerstgeborene.

15 En hij zegende Jozef, en zeide: De God, voor Wiens aangezicht mijn vaders, Abraham en Izak, gewandeld hebben, die God, Die mij gevoed heeft, van dat ik was, tot op dezen dag;

16 Die Engel, Die mij verlost heeft van alle kwaad, zegene deze jongeren, en dat in hen mijn naam genoemd worde, en de naam mijner vaderen, Abraham en Izak, en dat zij vermenigvuldigen als vissen in menigte, in het midden des lands!