Jeremia 40:9

9 En Gedalia, de zoon van Ahikam, den zoon van Safan, zwoer hun en hun mannen, zeggende: Vreest niet van de Chaldeen te dienen; blijft in het land, en dient den koning van Babel, zo zal het u welgaan.

Jeremia 40:9 Meaning and Commentary

Jeremiah 40:9

And Gedaliah the son of Ahikam the son of Shaphan aware unto
them and to their men
They might express their fears, that should they continue with Gedaliah, as they were inclined to do, could they be safe; that seeing they had encouraged Zedekiah to hold out the siege to the last against the Chaldeans, and they should hear where they were, would demand them, and they, should be taken and delivered up into their hands; upon which Gedaliah not only promises them safety, but swears to them that they should live safely with him, and never be delivered up to the Chaldeans, and that he would undertake to indemnify them, and preserve them: saying, fear not to serve the Chaldeans;
as if it was an evil to do it; or as if their yoke was hard and intolerable; or as if it would be unprofitable, and turn to no account; or they should be always in danger of their lives: dwell in the land, and serve the king of Babylon, and it shall he well
with you;
settle in the land, and do not rove about from place to place like fugitives; nor go out of the land through fear of the king of Babylon, but continue in it, and live in subjection to him, and depend upon it you will live comfortably and safely.

Jeremia 40:9 In-Context

7 Toen nu alle oversten der heiren, die in het veld waren, zij en hun mannen, hoorden, dat de koning van Babel Gedalia, den zoon van Ahikam, over het land gesteld had, en dat hij aan hem bevolen had de mannen, en de vrouwen, en de kinderkens, en van de armsten des lands, van degenen, die niet naar Babel gevankelijk waren weggevoerd;
8 Zo kwamen zij tot Gedalia te Mizpa, namelijk, Ismael, de zoon van Nethanja, en Johanan en Jonathan, de zonen van Kareah, en Seraja, de zoon van Tanhumeth, en de zonen van Efai, den Netofathiet, en Jezanja, de zoon eens Maachathiets, zij en hun mannen.
9 En Gedalia, de zoon van Ahikam, den zoon van Safan, zwoer hun en hun mannen, zeggende: Vreest niet van de Chaldeen te dienen; blijft in het land, en dient den koning van Babel, zo zal het u welgaan.
10 En ziet, ik woon te Mizpa, om te staan voor het aangezicht der Chaldeen, die tot ons zullen komen; gijlieden dan verzamelt wijn, en zomervruchten, en olie, en doet ze in uw vaten, en woont in uw steden, die gij hebt ingenomen.
11 Als ook al de Joden, die in Moab, en onder de kinderen Ammons, en in Edom, en die in al die landen waren, hoorden, dat de koning van Babel in Juda een overblijfsel gelaten had; en dat hij Gedalia, den zoon van Ahikam, den zoon van Safan, over hen gesteld had;
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.