Jeremia 40:7

7 Toen nu alle oversten der heiren, die in het veld waren, zij en hun mannen, hoorden, dat de koning van Babel Gedalia, den zoon van Ahikam, over het land gesteld had, en dat hij aan hem bevolen had de mannen, en de vrouwen, en de kinderkens, en van de armsten des lands, van degenen, die niet naar Babel gevankelijk waren weggevoerd;

Jeremia 40:7 Meaning and Commentary

Jeremiah 40:7

Now when all the captains of the forces which [were] in the
fields
Not the captains of the king of Babylon's forces, but the captains of the king of Judah's forces; who either during the siege had lurked in the fields and villages, not daring to fall upon the Chaldean army, or attempt to raise the siege; or rather who fled with Zedekiah from Jerusalem, when the city was taken, and who deserted him, when he was apprehended, and shifted for themselves, and were dispersed about in the country, where they continued for some little time: but when they and their men;
their servants, or rather the common soldiers that were under them: heard that the king of Babylon had made Gedaliah the son of Ahikam
governor in the land;
his viceroy or deputy governor in the land of Judea; being a prince of considerable note among the Jews, and in high favour with the king of Babylon: and had committed unto him men, and women, and children, and of the
poor of the land, of them that were not carried away captive unto
Babylon;
even as many men, women, children, and poor, as were left in the land, and not carried captive; these were all committed to the care of this prince, to rule over and govern them; to keep them in subjection to the king of Babylon; to employ them in cultivating the land, from whence some profit might arise to the conqueror and new proprietor of it.

Jeremia 40:7 In-Context

5 En dewijl hij nog niet zal wederkeren, zo keer gij tot Gedalia, den zoon van Ahikam, den zoon van Safan, dien de koning van Babel over de steden van Juda gesteld heeft; en woon bij hem in het midden des volks; of overal, waar het in uw ogen recht is te gaan, ga er henen. En de overste der trawanten gaf hem reiskost en een geschenk, en liet hem gaan.
6 Alzo kwam Jeremia tot Gedalia, den zoon van Ahikam, te Mizpa; en hij woonde bij hem in het midden des volks, die in het land waren overgelaten.
7 Toen nu alle oversten der heiren, die in het veld waren, zij en hun mannen, hoorden, dat de koning van Babel Gedalia, den zoon van Ahikam, over het land gesteld had, en dat hij aan hem bevolen had de mannen, en de vrouwen, en de kinderkens, en van de armsten des lands, van degenen, die niet naar Babel gevankelijk waren weggevoerd;
8 Zo kwamen zij tot Gedalia te Mizpa, namelijk, Ismael, de zoon van Nethanja, en Johanan en Jonathan, de zonen van Kareah, en Seraja, de zoon van Tanhumeth, en de zonen van Efai, den Netofathiet, en Jezanja, de zoon eens Maachathiets, zij en hun mannen.
9 En Gedalia, de zoon van Ahikam, den zoon van Safan, zwoer hun en hun mannen, zeggende: Vreest niet van de Chaldeen te dienen; blijft in het land, en dient den koning van Babel, zo zal het u welgaan.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.