Jeremia 41:9

9 De kuil nu, waarin Ismael al de dode lichamen der mannen, die hij aan de zijde van Gedalia geslagen had, henenwierp, is dezelfde, dien de koning Asa maakte vanwege Baesa, den koning Israels; dezen vulde Ismael, de zoon van Nethanja, met de verslagenen.

Jeremia 41:9 Meaning and Commentary

Jeremiah 41:9

Now the pit wherein Ishmael had cast all the dead bodies
Not only of those seventy men of Samaria but of the men whom he had slain because of Gedaliah;
because of their attachment to him: or, "by the hand of Gedaliah" F11; not by him, as an instrument; unless, as Jarchi observes, because he rejected the advice of Johanan, and provided not for his safety, and his people, it was as if they were slain by him F12; rather the sense is, that they were slain by the side of him, or in the, place where he was, or along with him F13; see a like phrase in ( Jeremiah 38:10 ) ; now both the one and the other were cast into one pit: and this [was] that which Asa the king had made for fear of Baasha king of
Israel;
which was either a ditch that was cast up against the wall that went round the city; or a large pit or well in the midst of it, to hold water in it; and this was made by King Asa, either when he built and fortified Mizpah, ( 1 Kings 15:22 ) ; or, as the Targum here, when Baasha king of Israel besieged it; which he made that he might be provided for with water during the siege; or to hide himself in it; or stop the enemy from proceeding any further, should he enter: [and] Ishmael the son of Nethaniah filled it with [them that were]
slain;
which shows it rather to be a pit or well within the city than a ditch about it; since it was filled with the slain, with those that were slain with Gedaliah, and those seventy other persons; and by which he made the well useless to the inhabitants hereafter.


FOOTNOTES:

F11 (whyldg dyb) "in manu Gedaliae", Montanus, Vatablus.
F12 So T. Bab. Nidda, fol. 61. 1.
F13 "Ad latus", Junius & Tremellius, Piscator; "in loco", some in Munster; "cum Gedalia", De Dieu, Gataker.

Jeremia 41:9 In-Context

7 Maar het geschiedde, als zij in het midden der stad gekomen waren, dat Ismael, de zoon van Nethanja, hen keelde, en wierp hen in het midden des kuils, hij en de mannen, die met hem waren.
8 Doch onder hen werden tien mannen gevonden, die tot Ismael zeiden: Dood ons niet, want wij hebben verborgen schatten in het veld, van tarwe, en gerst, en olie, en honig. Zo liet hij af, en doodde ze niet in het midden hunner broederen.
9 De kuil nu, waarin Ismael al de dode lichamen der mannen, die hij aan de zijde van Gedalia geslagen had, henenwierp, is dezelfde, dien de koning Asa maakte vanwege Baesa, den koning Israels; dezen vulde Ismael, de zoon van Nethanja, met de verslagenen.
10 En Ismael voerde het ganse overblijfsel des volks, dat te Mizpa was, gevankelijk, te weten des konings dochteren, en al het volk, die te Mizpa waren overgelaten, die Nebuzaradan, de overste der trawanten, aan Gedalia, den zoon van Ahikam, bevolen had; Ismael dan, den zoon van Nethanja, voerde ze gevankelijk weg, en toog henen, om over te gaan tot de kinderen Ammons.
11 Toen nu Johanan, de zoon van Kareah, en al de oversten der heiren, die met hem waren, al het kwaad hoorden, dat Ismael, de zoon van Nethanja, gedaan had;
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.