Jeremia 8:1

1 Ter zelfder tijd, spreekt de HEERE, zullen zij de beenderen der koningen van Juda, en de beenderen hunner vorsten, en de beenderen der priesteren, en de beenderen der profeten, en de beenderen der inwoners van Jeruzalem, uit hun graven uithalen.

Jeremia 8:1 Meaning and Commentary

Jeremiah 8:1

At that time, saith the Lord, they shall bring out the bones
of the kings of Judah
That is, either the Chaldeans or the Romans would do this; for this refers to the destruction of Jerusalem, either by the former or the latter; and it is certain that Jerusalem was ploughed up by the Romans, whereby the prophecy in ( Micah 3:12 ) was accomplished; when it is highly probable the graves were dug up, and the bones of the dead brought out, and scattered abroad by way of revenge; or it may be that graves were opened, especially the graves of kings and great men, for the sake of finding treasure in them: it follows, and the bones of his princes;
of the princes of Judah: and the bones of the priests;
that sacrificed to idols: and the bones of the prophets:
the false prophets; though this might be the case of the priests and prophets of the Lord; whose bones, in this general devastation, might be exposed as well as others; which of all might be thought to be the most sacred: and the bones of the inhabitants of Jerusalem out of their graves; high and low, rich and poor, male and female; their graves, in common, were without the city.

Jeremia 8:1 In-Context

1 Ter zelfder tijd, spreekt de HEERE, zullen zij de beenderen der koningen van Juda, en de beenderen hunner vorsten, en de beenderen der priesteren, en de beenderen der profeten, en de beenderen der inwoners van Jeruzalem, uit hun graven uithalen.
2 En zij zullen ze uitspreiden voor de zon, en voor de maan, en voor het ganse heir des hemels, die zij liefgehad, en die zij gediend, en die zij nagewandeld, en die zij gezocht hebben, en voor dewelke zij zich nedergebogen hebben; zij zullen niet verzameld noch begraven worden; tot mest op den aardbodem zullen zij zijn.
3 En de dood zal voor het leven verkoren worden, bij het ganse overblijfsel der overgeblevenen uit dit boze geslacht, in al de plaatsen der overgeblevenen, waar Ik hen henengedreven zal hebben, spreekt de HEERE der heirscharen.
4 Zeg wijders tot hen: Zo zegt de HEERE: Zal men vallen, en niet weder opstaan? Zal men afkeren, en niet wederkeren?
5 Waarom keert dan dit volk te Jeruzalem af met een altoosdurende afkering? Zij houden vast aan bedrog, zij weigeren weder te keren.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.