Jesaja 26:8

8 Wij hebben ook in den weg Uwer gerichten, U, o HEERE! verwacht; tot Uw Naam en tot Uw gedachtenis is de begeerte onzer ziel.

Jesaja 26:8 Meaning and Commentary

Isaiah 26:8

Yea, in the way of thy judgments, O Lord, have we waited
for thee
Meaning by "judgments" either the ministration of the word and ordinances, called statutes and judgments, ( Psalms 147:19 Psalms 147:20 ) ( Psalms 19:9 Psalms 19:10 ) an attendance on which is the right way of waiting upon God, and where it may be expected he will be found and manifest himself, and favour with his gracious presence; or else the corrections and chastisements, which are done in wisdom and with judgment, in measure and in mercy, and in a fatherly way, and for good; and so the sense is, that they had not only followed the Lord in a plain and even way, but even in the more rugged paths of afflictive dispensations; nor did these things at all move them from their duty to him, and worship of him: the desire of [our] soul [is] to thy name, and to the remembrance
of thee;
to God himself, and to a remembrance of his nature, perfections, and works; to Christ, whose name is as ointment poured forth, and whose person is desirable, because of his glory, beauty, and fulness, because of his offices, and blessings of grace; and to his Gospel, which publishes and proclaims him, his grace, and salvation; and to his ordinances, which refresh the memory of his people concerning him, and his love to them shown in what he has done and suffered for them.

Jesaja 26:8 In-Context

6 De voet zal ze vertreden, de voeten des ellendigen, de treden der armen.

7 Het pad des rechtvaardigen is geheel effen, den gang des rechtvaardigen weegt Gij recht.

8 Wij hebben ook in den weg Uwer gerichten, U, o HEERE! verwacht; tot Uw Naam en tot Uw gedachtenis is de begeerte onzer ziel.

9 Met mijn ziel heb ik U begeerd in den nacht, ook zal ik met mijn geest, die in het binnenste van mij is, U vroeg zoeken; want wanneer Uw gerichten op de aarde zijn, zo leren de inwoners der wereld gerechtigheid.

10 Wordt den goddeloze genade bewezen, hij leert evenwel geen gerechtigheid, hij drijft onrecht in een gans richtig land, en hij ziet de hoogheid des HEEREN niet aan.