Klaagliederen 1:7

7 Zain. Jeruzalem is, in de dagen harer ellende en harer veelvuldige ballingschap, indachtig aan al haar gewenste dingen, die zij van oude dagen af gehad heeft; dewijl haar volk door de hand des tegenpartijders valt, en zij geen helper heeft; de tegenpartijders zien haar aan, zij spotten met haar rustdagen.

Klaagliederen 1:7 Meaning and Commentary

Lamentations 1:7

Jerusalem remembered in the days of her affliction and of her
miseries
When carried captive, and in exile in a foreign land; when surrounded with distresses and calamities of various kinds; which are a means sometimes of rubbing up and refreshing the memories of persons with those good things they take little notice of in the times of prosperity; the worth of such things being best known and prized by the want of them: even all her pleasant things that she had in the days of old;
her civil and religious liberties; the word, worship, and ordinances of God; the temple, altars, and courts of the Lord; the ark of the testimony, the symbol of the divine Presence; and the revelation of the will of God by the prophets; their peace, prosperity, and enjoyment of all good things: these were remembered when her people fell into the hand of the enemy;
the Chaldeans. The Targum is,

``into the hand of Nebuchadnezzar the wicked, and he oppressed them:''

and none did help her;
not the Egyptians, her allies and confederates, in whom she trusted: her adversaries saw her, [and] did mock at her sabbaths;
as the Heathens used to do; calling the Jews Sabbatarians ^F15; by way of derision; representing them as an idle lazy people, who observed a seventh day merely out of sloth, and so lost a seventh part of time {p}; or they mocked at them for keeping them in vain; since, notwithstanding their religious observance of them, they were suffered to be carried captive out of their land; or, as Jarchi thinks, the Chaldeans mocked at them for keeping their sabbaths strictly, now they were in other lands, when they neglected them in their own country; or they jeered them with their weekly and yearly sabbaths; suggesting to them that now they had leisure enough to observe them; and that their land ceased from tillage with a witness now: some think, that because of the observance of a sabbath, they were obliged to by their law, therefore the Heathens made them work the harder, and imposed greater tasks upon them on that day than on others, like the Egyptians of old; though the words may be rendered, "they mocked at her cessations" ^F17; from joy and pleasure, peace and comfort, and the enjoyment of all good things; so the Targum,

``the enemies saw her when she went into captivity; and they mocked at the good things which ceased out of the midst of her.''

---

FOOTNOTES:

F15 "Quod jejunia sabbatariorum". Martial. l. 4. Epigr. 4.
F16 "----Cui septima quaeque fuit lux Ignava, et partem vitae non attigit ullam". Juvenal. Satyr. 5.
F17 (hytbvm le wqxv) "irrident cessationes ejus", Junius & Tremellius; "rident propter cesstiones", Piscator.

Klaagliederen 1:7 In-Context

5 He. Haar tegenpartijders zijn ten hoofd geworden, haar vijanden zijn gerust; omdat haar de HEERE bedroefd heeft, vanwege de veelheid harer overtredingen; haar kinderkens gaan henen in de gevangenis voor het aangezicht des tegenpartijders.

6 Vau. En van de dochter Sions is al haar sieraad weggegaan; haar vorsten zijn als de herten, die geen weide vinden, en zij gaan krachteloos henen voor het aangezicht des vervolgers.

7 Zain. Jeruzalem is, in de dagen harer ellende en harer veelvuldige ballingschap, indachtig aan al haar gewenste dingen, die zij van oude dagen af gehad heeft; dewijl haar volk door de hand des tegenpartijders valt, en zij geen helper heeft; de tegenpartijders zien haar aan, zij spotten met haar rustdagen.

8 Cheth. Jeruzalem heeft zwaarlijk gezondigd, daarom is zij als een afgezonderde vrouw geworden; allen, die haar eerden, achten haar onwaard, dewijl zij haar naaktheid gezien hebben; zij zucht ook, en zij is achterwaarts gekeerd.

9 Teth. Haar onreinheid is in haar zomen, zij heeft niet gedacht aan haar uiterste, daarom is zij wonderbaarlijk omlaag gedaald; zij heeft geen trooster. HEERE, zie mijn ellende aan, want de vijand maakt zich groot.