Klaagliederen 1:8

8 Cheth. Jeruzalem heeft zwaarlijk gezondigd, daarom is zij als een afgezonderde vrouw geworden; allen, die haar eerden, achten haar onwaard, dewijl zij haar naaktheid gezien hebben; zij zucht ook, en zij is achterwaarts gekeerd.

Klaagliederen 1:8 Meaning and Commentary

Lamentations 1:8

Jerusalem hath grievously sinned
Or, "hath sinned a sin" {r}; a great sin, as the Targum; the sin of idolatry, according to some; or of covenant breaking, as others; though perhaps no particular sin is meant, but many grievous sins; since she was guilty of a multitude of them, as in ( Lamentations 1:5 ) ; therefore she is removed;
out of her own land, and carried captive into another: or, is "for commotion" ^F19; for scorn and derision; the head being moved and shook at her by way of contempt: or rather, "for separation" ^F20; she being like a menstruous woman, defiled and separate from society: all that honoured her despise her;
they that courted her friendship and alliance in the time of her prosperity, as the Egyptians, now neglected her, and treated her with the utmost contempt, being in adversity: because they have seen her nakedness;
being stripped of all her good things she before enjoyed; and both her weakness and her wickedness being exposed to public view. The allusion is either to harlots, or rather to modest women, when taken captive, whose nakedness is uncovered by the brutish and inhuman soldiers: yea, she sigheth, and turneth backward;
being covered with shame, because of the ill usage of her, as modest women will, being so used.

---

FOOTNOTES:

F18 (hajx ajx) "peccatum peccavit", V. L. Pagninus, Montanus, Vatablus.
F19 (hdynl) "in commotionem", Montanus, Vatablus, Calvin.
F20 "Ut separata", Grotius; "tanquam ex immunditia separata est", Junius & Tremellius.

Klaagliederen 1:8 In-Context

6 Vau. En van de dochter Sions is al haar sieraad weggegaan; haar vorsten zijn als de herten, die geen weide vinden, en zij gaan krachteloos henen voor het aangezicht des vervolgers.

7 Zain. Jeruzalem is, in de dagen harer ellende en harer veelvuldige ballingschap, indachtig aan al haar gewenste dingen, die zij van oude dagen af gehad heeft; dewijl haar volk door de hand des tegenpartijders valt, en zij geen helper heeft; de tegenpartijders zien haar aan, zij spotten met haar rustdagen.

8 Cheth. Jeruzalem heeft zwaarlijk gezondigd, daarom is zij als een afgezonderde vrouw geworden; allen, die haar eerden, achten haar onwaard, dewijl zij haar naaktheid gezien hebben; zij zucht ook, en zij is achterwaarts gekeerd.

9 Teth. Haar onreinheid is in haar zomen, zij heeft niet gedacht aan haar uiterste, daarom is zij wonderbaarlijk omlaag gedaald; zij heeft geen trooster. HEERE, zie mijn ellende aan, want de vijand maakt zich groot.

10 Jod. De tegenpartijder heeft zijn hand aan al haar gewenste dingen uitgebreid; immers heeft zij aangezien, dat de heidenen in haar heiligdom gingen, waarvan Gij geboden hadt, dat zij in Uw gemeente niet komen zouden.